Max – tuinfeuilleton, aflevering 5
Gepubliceerd: dinsdag 27 oktober 2020 06:00
Max – tuinfeuilleton, aflevering 5
‘Kom je zonnen aan de plas?’, appte Roos aan het begin van de zondagmiddag, Max had net twee paracetamol genomen tegen de hoofdpijn. Hij stuurde een duimpje omhoog terug, en pakte de bus. “Sjezus wat zie jij er gaar uit, wat heb je gedaan?”, vroeg ze toen hij aankwam, en hij vertelde het verhaal. “Dat vind ik oprecht sneu voor je, ik gun je het raarste jonge ding van de hele wereld, als jij daar gelukkig mee wordt…”, sloeg Roos een arm om hem heen. Even leek het of Max ging huilen, maar hij herpakte zich.
Een paar ijskoude duiken later leken de ergste herinneringen weggespoeld. “Weet je, ze was gewoon berekenend, zoals iedereen berekenend is tegenwoordig”, mijmerde hij hardop, “de hele middag flirten en diepzinnig-artistiek doen om een vlotte werksfeer te creëren, en zodra de show voorbij is met de eerste de beste standaardknul het bed induiken.”
Dat vond Roos een te donker beeld, hoewel ze moest toegeven dat het er steeds benauwder aan toeging in de maatschappij. Zelf had ze door de coronacrisis haar baan bij een culturele instelling verloren, ondanks de onzekere financiële toekomst was ze er niet rouwig om. Haar taak was het promoten van een nieuw stadsplein geweest, maar omdat de stichting die daarvoor in het leven was geroepen zichzelf belangrijker vond dan het plein, was ze vooral bezig om particuliere initiatieven te dwarsbomen.
Tegenwoordig bracht ze haar dagen schoffelend en wiedend in een moestuin door, als tegenprestatie voor de uitkering die ze ontving. “‘Werk is het beste medicijn’ was het credo van mijn ouders, door de verziekte hogeropgeleidentroep waarin wij verkeren, heb ik jaren niet aan dat zinnetje gedacht”, zei Roos. “Elkaar op een zo welbespraakt mogelijke manier doodpesten, zo kun je de werkende wereld vanaf HBO-niveau omschrijven”, deed Max een duit in het zakje.
Maandagochtend reden Max en Bernie naar een vinexwijk, om een tuin aan te leggen bij Bram en Saskia. Ze woonden in een ruim bemeten rijtjeshuis, met een opvallend brede voorgevel. De vrouw des huizes stoof twee meter achteruit nadat ze opendeed: “Sorry, we hebben een ziek kind, de dokter komt zo, ik wil geen enkel risico nemen in verband met corona”. “Ah, cojona, ik vroeg me al af of dat nog een beetje leeft”, mompelde Max onverstaanbaar.
In de steriel ingerichte woonkamer stond een reusachtige televisie. Daarop keken de gelukkig getrouwde tweeverdieners avond aan avond hun paniekporno, waardoor ze nu overstuur waren door een rochelende peuter, analyseerde Max. “Bram heeft alles in zijn hoofd qua tuin, hij is even met onze oudste naar de logopedist, over een kwartier is hij terug”, riep Saskia vanuit de keuken, waar ze in de weer ging met een reusachtig, glimmend koffiezetapparaat. Kort daarna wandelde Bram binnen. “Rutger heeft alle testen gehaald vanmorgen”, meldde hij opgetogen, “hij zit zelfs boven het gemiddelde van zijn leeftijdsgenoten.”
Uit een la haalde hij een map met zeker dertig geprinte e-mails. “Voor de zekerheid heb ik de afspraken met jullie bedrijf gedetailleerd vastgelegd, zo voorkomen we dat er misverstanden ontstaan, dat is voor iedereen prettig”, legde hij het pak papier op tafel. “Komt dik in orde meneer”, roerde Bernie geeuwend in zijn koffie. Toen de huisarts arriveerde, gingen de hoveniers aan het werk.
Door het raam zag Max hoe de kleine, kordate vrouw van begin vijftig zich in operatiekleding hees om het kind te onderzoeken. ‘Niets aan de hand, paar dagen uitzieken’, vatte Saskia de diagnose samen toen Bernie ernaar vroeg. De eerste helft van de werkweek bleef het prettig nazomerweer, daarna begon de herfst zich te roeren. Onder een donkergrijze lucht harkten ze vrijdagmiddag de laatste paden aan. “Net voordat ik helemaal krankzinnig word van de smetteloosheid hier”, bromde Max, “kom, we gaan een borrel drinken in de smerige oude binnenstad.”
In een steeg vonden ze twee terrasstoelen onder een parasol, de regen deed passanten in hun kraag duiken. “Zij maken er écht iets van”, wees Bernie naar studenten met een mondkapje op, “op straat is dat toch niet verplicht?” Gebogen over een Dr. Oetker Ristorante mozzarella-pizza, die hij met beneveld hoofd rond middernacht op bakpapier in de oven wilde schuiven, besloot Max dat het een literair najaar moest worden. Sowieso zou hij iedere avond aan zijn roman werken, dan kon het manuscript tussen kerst en oud & nieuw naar een uitgever. Door alle angst en de daaruit voortvloeiende aangepastheid was er wellicht ruimte voor een literaire rebel à la Jan Cremer. ‘Ik, Max Doorn’, overwoog hij serieus als titel. Voor de spiegel nam hij een verwilderde pose aan.
Vervolg morgen....