Onlangs presenteerde de schrijver Herman van der Meer het (autobiografische) boek 'Student in de jaren zeventig' dat zich voor een groot gedeelte afspeelt in Utrecht.

Hieronder een passage uit het boek - dat te koop is via Boekscout, klikhier:

(...)   

Pims verblijf als medebewoner aldaar duurde niet lang. Dat had twee oorzaken. Het viel in het benauwde vertrek van ‘de badkamer’ niet echt lang uit te houden en zijn eerste ervaringen als invaller-leraar Engels stemden hem niet echt positief over zijn toekomst als docent. Al te panisch zocht hij een uitweg in wederom een andere studiekeuze, totdat hij daar in die ‘badkamer’ tot het besef kwam dat hij het kind met het badwater dreigde weg te spoelen, terwijl de financiële grond onder mijn voeten weg begon te zakken.

    De redding kwam van een studentassistentschap bij de studie Engels en de lessen die hij wekelijks verzorgde bij de Bunnikse huisvrouwenvereniging. Het betrof een groep vrouwen die door hun huwelijk met toen nog vanzelfsprekend mannelijke en witte professoren af en toe voor een congres in het buitenland meereisden en zich daarbij van de Engelse taal moesten bedienen. De twee inkomstenbronnen waren voldoende om Pim staande te houden zonder enige ouderlijke bijdrage.    

    Daarop vond hij een kamer in de Pijlsweerd aan de Kruisweg, hoek Otterstraat. Een medestudente had hem gewezen op een kameraanbod op een briefje bij het Engels Instituut. Toen Pim ter plekke aanbelde, deed een latere vriend van hem open en deelde hem mede dat hij daar niet lang meer zou wonen. Hij zou stoppen met zijn studie wegens motivatieproblemen. Dat wist Pim hem, zelf volop vertrouwd met kerende kansen, al snel uit zijn hoofd te praten. Gelukkig was het niet zijn kamer die vrij zou moeten komen als hij zijn besluit doorzette maar een ander vertrek van drie bij vier of daaromtrent. De huisbaas woonde niet ver weg en de deal was snel beklonken.

    Via huisgenoot Ben, die uiteindelijk bleef en een brede vriendenkring had, deed Pim steeds meer contacten op. Ben kende jongens die in een band speelden en hier en daar in de regio optraden in plaatsen als Oudewater, Vlist, De Meern en omstreken. Daar gingen zij soms heen en behoorden dan opeens tot de harde kern fans in een soms maar matig gevuld zaaltje. Het plezier was er niet minder om.

    Eens wilden de huisbewoners van de Otterstraat zelf een feestje geven. Financiële middelen om een zaaltje te huren ontbraken maar de band was ook wel bereid in een van de grotere kamers aan de voorkant van de straat op te treden. In één van de kamers kon dan wat gerookt worden, hasjiesj was toen erg in, en in een andere kamer konden de meer traditionele bierdrinkers en kletsmajoors zich vermaken met quasi-diepgaande bespiegelingen.

    Waar gerookt werd, werd meestal diepzinnig gezwegen, iets waar Pim altijd behoorlijk ongemakkelijk bij werd. Vreemd genoeg had hij dan toch moeite zich uit de voeten te maken en bleef soms langer dan hem lief was. Bij zijn eigen feestje had hij het echter behoorlijk naar zijn zin. Hij dronk graag een biertje en als hij daarbij wat rookte, zonder veel te kunnen inhaleren - want, geen roker, barstte hij dan in een onbedaarlijk hoesten uit - werd hij allengs vrolijker en extroverter dan meestal  het geval was.

    Terwijl de band in de voorkamer lekker losging en de feestvierders met hen, zag Pim een vrouw aan de overkant wild gebaren achter het raam. Sommigen interpreteerden dat uit eigenbelang als aanmoedigingen, maar Pim maakte zich als een van de organisatoren van het feestje toch wel wat zorgen. Studenten waren toen nog niet zo nadenkend om buurtgenoten vooraf te waarschuwen of misschien dachten ze wel dat het feest dan überhaupt niet door zou gaan en dat kon natuurlijk niet.

    De deur bleef vaak open voor latere feestgangers. Dat leidde ertoe dat plotseling alle elektriciteit uitviel. Een getergde buurtbewoner had eenvoudigweg de hoofdschakelaar beneden omgedraaid.
Toen het feest weer hervat kon worden, kwamen al gauw twee agenten de trap op om hen tot stilte te manen. We nodigden ze vrolijk uit voor een drankje. Dat werd gemoedelijk weggelachen, maar vanaf dat moment viel de muziek stil.

    Na het weekeinde hoorde Pim in de straat een aantal buurtbewoners, voornamelijk dames, klagen over die lawaaierige studenten die erop los feestten. Meteen spoedde hij zich naar de naburige supermarkt, toen nog A&O. Daar werd hij aangesproken door een hem onbekende vrouw die hem geruststelde over de buurtreactie. Zij zijn ook jong geweest, gaf zij te verstaan. Dat beurde Pim behoorlijk op. Het is toch een kwestie van leven en laten leven, zolang zaken niet al te zeer uit de hand lopen, dacht hij. Af en toe een avondje losgaan tot in de kleine uurtjes moet toch kunnen.

(...)
   

Herman van der Meer was docent Engels aan de School voor de Journalistiek in Utrecht, waar hij ook zijn studie Engels met specialisatie Amerikaanse literatuur voltooide.

Tijdens zijn studie in de jaren zeventig was er, net als tegenwoordig, nogal wat gebrek aan studentenhuisvesting. Zijn verlangen naar betere woonomstandigheden en een betaalbare huur leidde ertoe dat hij maar liefst negen verschillende adressen afging tijdens zijn studententijd, acht in Utrecht en een ervan in de Verenigde Staten.

Al die adressen en leefomstandigheden spelen een rol in zijn autobiografische roman met Pim Schrijver als hoofdpersoon. In die tijd voetbalde hij bij Hercules, speelde badminton bij DVS en deed mee aan prestatieloopjes om uiteindelijk met marathons te eindigen.

Als gepensioneerd docent schrijft hij blogs en boeken (dit is zijn derde), trekt baantjes in het zwembad, leest romans en non-fictie in het Engels, Italiaans en Nederlands, werkt met zijn partner in de moestuin aan de rand van de stad, reist in binnen- en buitenland en is sinds kort lid van een leesclub.