Onder hoge druk Bouwen voor de Buurt
Gepubliceerd: dinsdag 4 juli 2017 09:00
Met groot genoegen lees ik steeds de reeks artikelen Welvaart Utrecht van Louis Engelman. Het artikel 52 was een interview met Els Leicher en Hans Versnel. De strekking ervan was dat Utrecht op het gebied van stadsvernieuwing achter de feiten aanliep en bestuurders en ambtenaren een beetje zaten te slapen.
In mijn beleving is dat volstrekt onjuist. Utrecht had begin jaren zeventig twee progressieve en vooruitstrevende managers, W. Janssen, directeur Bouw en Woningdienst en B. Veenhof, hoofd Volkshuisvesting van de secretarie. Zij hadden een duidelijke visie op het gebied van de toekomstige stadsvernieuwingsopgave die op gang ging komen. Wethouder Theo Harteveld en later Ad Bransen hebben dat als bestuurders actief opgepakt.
Het eigen in slechte staat verkerende gemeentelijk woningbezit zou als eerste aangepakt moeten worden en als voorbeeld moeten dienen voor corporatiebezit en particulier woningbezit. Duizend gemeentelijke woningen in Ondiep werden begin jaren zeventig gerenoveerd waarbij de bewoners zeggenschap kregen over de door hun gewenste indeling. Je ziet dat in woningblokken terug waarbij de meeste woningen dakkapellen hebben en andere weer niet. Nu vijftig jaar later zijn de meeste woningen vervangen.
Bij de gemeente leefde de gedachte dat een groot deel van de slechte woningvoorraad in Utrecht vervangen zou moeten worden door nieuwbouw. Dat kwam vooral door een nieuwe rijksregeling waar woningherstel te kostbaar geacht werd en volkshuisvestelijk te weinig opleverde. Het rijk hanteerde daarvoor als beoordeling de zogenaamde Antrivs-methode, waarbij de gemeente de nodige financiële middelen kon krijgen als ze slechte woningen zou vervangen door nieuwe. De grondkosten werden dan door het rijk gefixeerd op een bedrag voor sociale woningbouw. Toen die regeling bekend werd in april 1974 zijn Harteveld en Veenhof direct naar de secretarisgeneraal Volkshuisvesting in Den Haag gegaan en hebben daar afspraken gemaakt om Sterrenwijk in deze nieuwe regeling te krijgen. De huizen in Sterrenwijk waren noodwoningen van vlak na de Eerste Wereldoorlog die voor maximaal 25 jaar gebouwd waren.
Een belangrijke voorwaarde van het rijk was om een goedgekeurd door bewoners ondersteund bouwplan op 1 september 1974 in te dienen. Dit was dus een bijna onmogelijk korte voorbereidingsperiode van vier maanden! Daarvoor moest eerst nog een architect bij de gemeente worden aangetrokken die kennis en ervaring had met inspraakprocessen. De opgave aan die architect was ‘Bouwen voor de buurt’ met een maximale huur van 206 gulden per maand. Het ontwerpproces van de jonge gemeentelijke architect van de Bouw en Woningdienst, bijgestaan door een sociologe van Stedenbouw ging in nauw overleg met vertegenwoordigers van de Sterrenwijk. Het was een soort pressure cooker. Elke donderdagavond was er overleg met de buurt en gaven bewoners hun wensen en eisen aan.
Er speelde ook een speciale problematiek in de buurt vanwege de huisvesting van zeer grote gezinnen en veelvoorkomende overlast gevende hobby’s als sleutelen aan auto’s op straat. Het resultaat van deze enorme inspanning was dat op tijd bij het rijk een plan gepresenteerd kon worden voor de vervanging van ruim 400 noodwoningen door 340 nieuwe woningen met ruime binnenterreinen voor het sleutelen aan oude auto’s. Dat alles binnen de toegezegde huur. Bewoners hoefden hun buurt niet uit tijdens de bouw. Daarvoor zou in vier fasen worden gesloopt en nieuwgebouwd. De aanpak van Sterrenwijk werd in Nederland als vernieuwend voorbeeld gezien. Uiteindelijk is alles in recordtempo tot stand gekomen. Later gevolgd door een groot project vervangende nieuwbouw, de 2e saneringsstroom, met buurten als Ondiep, De Bazelstraat, Houtplein, Bokkenbuurt en dergelijke.
Deze ingrijpende aanpak leidde tot heftige discussies in de Oosterbuurt. Het merendeel van de bewoners wilde verbetering van hun huizen. Na veel discussie ging de gemeente akkoord en werden woningen die te slecht voor herstel waren wel gesloopt maar in dezelfde plattegrond achter de bestaande voorgevel weer opgebouwd. Bewoners hoefden hiervoor een lagere huurverhoging te betalen. Ook hier was veel discussie over het eindresultaat ten koste van de veel hogere renovatiekosten.
Toen de meest slechte woningen vervangen waren kwam de particuliere woningverbetering op gang. In eerste instantie voor de woningen die door de gemeente aangekocht waren voor de geplande verkeersdoorbraken voor de rondweg rond de binnenstad (P2500) en later de projectmatige gesubsidieerde aanpak van particuliere woningen in hele straten tegelijkertijd. Dat ging vooral in de binnenstad ook gepaard met uitplaatsing van hinderlijke bedrijven. Ook de restauratie van monumenten kwam vanaf eind jaren zeventig op gang door bijdragen uit het gemeentelijke stadsvernieuwingsfonds en rijkssubsidies.
In mijn beeld heeft Utrecht in vergelijking met andere middelgrote steden een actieve vooruitstrevende aanpak op stadvernieuwingsgebied gehad met als resultaat dat de vooroorlogse woningvoorraad in goede staat is. Wijken als Oudwijk, Wittevrouwen, Lombok functioneren uitstekend. De binnenstad ziet er prachtig uit en is een hotspot voor nieuwe ideeën en initiatieven.
Els Leicher en Hans Versnel hebben dat kennelijk allemaal niet gezien. Ik kan het weten want die in 1974 jonge, door de gemeente aangetrokken architect, met de nagenoeg onmogelijke opgave om binnen vier maanden een door en met bewoners gedragen bouwplan in te dienen was ik. Met aansluitend de opdracht voor de 2e saneringsstroom.
Jan Jansen
voormalige stadsarchitect gemeente Utrecht