Patrick Pouw werkte als verslaggever voor het Utrechts Nieuwsblad en het AD/UN. In 2008 publiceerde hij een non-fictie boek over de salafist Suhayb Salaam en zijn islamitische Instituut voor Opvoeding en Educatie. Dat boek werd opgenomen in de Canon van de Journalistiek. Pouw debuteert deze week bij uitgeverij Lebowski met zijn roman De terugkeerling.

De terugkeerling is het verhaal van de tot de islam bekeerde Bilal van Wijk. Geboren als Pjotr in Nieuwegein, is Bilal bezeten door één gedachte: 10 jaar na de moord op Theo van Gogh in de voetsporen treden van diens moordenaar Mohammed B.

Dit is ook het verhaal van Mohammed el Amrani, die opgroeit in Kanaleneiland. Enkele weken voor 9/11 weet hij het betonnen getto dat hij zo haat te ontvluchten om in Manchester literatuur te gaan studeren. Na de moord op Van Gogh keert hij terug naar Nederland om voor de AIVD moslims te schaduwen. Dat voert hem - bitter en teleurgesteld - terug naar de wijk waar hij opgroeide. Daar wordt hij geconfronteerd met een onverwerkt verleden.

De terugkeerling is een rauwe, explosieve roman over identiteit. 'Als de mensen om je heen je beschouwen als moslim, dan is het heel lastig. Ze blijven je erop aanspreken, snap je?'

Zondag 10 janauri vertelt Pouw aan journalist Jeroen Wielaert over zijn boek in cafe Willem Slok, entree is gratis, aanvang 15.00 uur.

Nieuws030 heeft vandaag een voorpublicatie uit het boek.

Melissa. Hij zag haar voor het eerst in de bus naar Kanaleneiland. Die middag zwierf hij weer rond in het oude centrum. Hij kende jongens uit de wijk die nooit verder dan Hoog Catharijne kwamen, die bleven rondslenteren over de paar honderd meter tussen de Free Record Shop en de V&D. De ‘catwalk’ werd dat deel van het winkelcentrum genoemd: de meisjes flaneerden er, de jongens keken er naar kontjes en maakten er hun pathetische sisgeluiden.

Mo haatte dat hele Hoog Catharijne, en alles waar het voor stond: lelijkheid, tuurlijk, maar vooral ook uniformiteit, inspiratieloosheid, conformisme. Als je wilde zijn zoals alle anderen, als je niet uit de toon wilde vallen, dan was Hoog Catharijne the place to be: daar kocht je wat iedereen kocht, waardoor je werd wat iedereen was. En daar streefden de meeste mensen naar, juist in Kanaleneiland. Viel je uit de toon, was je anders, dan had je het zwaar in het betonnen getto aan het Amsterdam-Rijnkanaal.

Hij verkende liever, zoals die middag, het Museumkwartier voor de zoveelste keer. Altijd ontdekte hij daar iets nieuws: een gevelsteen die hem nog niet eerder was opgevallen, een glas-in-loodraam, een ornament, of gewoon een grappige naam op een bordje naast een eeuwenoude deur.

Hij kwam er ook graag omdat er veel gekken rondliepen. Alcoholisten, druggies, patiënten van het Willem Arntsz Huis, vage types die hardop in zichzelf praatten: hij sloot zich graag aan bij dat carnavaleske gezelschap dat, zonder zich ook maar iets aan te trekken van wie of wat dan ook, hun luidruchtige rondjes over de kinderkopjes maakten.

Door zo’n beetje heel Kanaleneiland werd ook hij als een buitenbeentje beschouwd – een nerd, een wijsneus, een einzelgänger – al zouden ze dat laatste woord niet gebruiken. Homo, zeiden ze, want zo noemden ze je als je anders was in Kanaleneiland.

Hij probeerde er toch zo veel mogelijk bij te horen. Je moest wel. Anders had je helemaal geen leven. Dus zorgde hij ervoor dat hij nooit in het openbaar op lezen werd betrapt, kocht hij kleren en schoenen die hij eigenlijk verachtte, keek hij lafjes weg, die keer dat Aziz, Hussein en Moussa in de gymkleedkamer Omar te grazen namen omdat hij ‘een vieze stinkhomo’ zou zijn, en zorgde hij ervoor dat niemand wist dat hij zijn zaterdagmiddagen het liefst doorbracht in het Museumkwartier.

Was niet zo moeilijk: je zag daar geen Marokkaan.

Het besef dat hij aan het eind van zo’n zwerftocht de bus moest pakken naar het getto, voelde elke keer weer alsof hij met grof geweld in een dwangbuis werd gewrongen. Tegenspartelen had geen zin, je verloor altijd.

De walging die hij op weg naar Kanaleneiland iedere keer weer voelde, werd die late namiddag plots weggespoeld toen een blond meisje tegenover hem in de bus kwam zitten. Haar leeftijd was moeilijk te schatten; misschien een jaar jonger dan hij?

Ze was bleek op een mooie manier en had een spleetje tussen haar tanden, zoals Vanessa Paradis. Onder haar strakke, lichtblauwe spijkerbroek droeg ze afgetrapte zwarte All Stars. Het meisje had een grote leren tas op schoot die haar bovenlichaam grotendeels verborg. Ze ritste de tas open, graaide erin rond, en pakte er een nogal duur uitziende fotocamera uit, die ze weer opborg na er een paar seconden afwezig naar te hebben gestaard.

Ze had donkere wallen onder haar ogen, maar dat maakte haar nog mooier. Het had iets mysterieus. Wat hield dat mooie meisje ’s nachts wakker?

Hij móést naar haar kijken – en haatte zichzelf erom: in haar ogen was hij vast zo’n typische sis-Marokkaan.

Niet veel later stapte ze uit op de Europalaan. Dat kon: er grensden gewone straten met gewone huizen (nou ja, vooral flats) aan de troosteloze laan waar hoeren hun geld verdienden. Raar was het wel dat ze blijkbaar vlak bij hem woonde. Hoe kon hij zo’n bijzonder meisje al die tijd over het hoofd hebben gezien?

Hij keek haar na, en bleef ook toen ze al lang uit het zicht was verdwenen naar buiten staren. Een paar haltes verder drukte hij op de rode stopknop. Toen hij opstond, zag hij de portemonnee.

Meer info: https://www.lebowskipublishers.nl/boek/De-terugkeerling-T8982.html