Zojuist is voor Schimmelpennincklaan 14 in Tuindorp een struikstelsteen geplaatst voor verzetsman Anton Das (1917-1946).

Over wie Anton was - en veel meer - sprak zijn nicht Jantien Verlaan-Das bij de plaatsing:


Welkom allemaal,
Wat fijn dat u erbij bent om hier deze struikstelsteen te plaatsen voor Anton Das.

Vorig jaar mei waren we bijeen in de Tuindorpkerk hier in Utrecht. Toen bespraken we het boek van Wilfred Scholten 'Dansen op het dodenkoord’ dat over het verzetsverleden van mijn familie en met name mijn vader gaat. Na afloop kwam er een dame naar mij toe, zij heette Doete, en zij vroeg mij: “moet er niet een struikelsteen voor je vader komen?"

Ik wist toen niet beter of deze stenen waren voor weggevoerde en vermoorde joden. Dat bleek een foute aanname. Het net van stolpersteine, een initiatief van kunstenaar Gunter Demnig is een monument voor àlle slachtoffers van het nationaal-socialisme.

Om nu juist een steen voor pa aan te vragen voelde niet goed, er waren immers vier (van de zeven) kinderen Das die in het verzet zaten:

  • De oudste, Henny, geboren op 30 augustus 1914
  • Henk (pa), geboren 17 maart 1916
  • Anthoon Gerrard, geboren 10 juli 1917
  • En de jongste zus Joke, zij is van 26 mei 1921

Alle vier verzetskinderen hebben gelukkig de oorlog overleefd. Ook Anton. Maar hij is helaas op 2e kerstdag 1946 alsnog overleden aan de vreselijke ontberingen waar hij in de oorlog en in de kampen mee te maken had gekregen. Een steen voor Anton zou een mooi eerbetoon zijn.

We staan hier bij het huis aan Schimmelpennincklaan 14. Een stukje historie van de familie Das.
Vader was beroepsmilitair en werkte op verschillende plaatsen in het land. Daarom verhuisde het gezin vaak. Zo belandden ze uiteindelijk in 1935 met zijn negenen op deze plek die toen nog deel was van het dorp Maartensdijk.

Ik zal u meer vertellen over Anton, die ik steevast als 'de broer van mijn vader' bestempelde. Maar dit jaar sprak ik op 2 mei tijdens de jaarlijkse herdenking Huizen van Verzet en na afloop vroeg een toehoorder aan mij "waarom zeg je niet 'mijn oom' in plaats van 'broer van mijn vader'?" Die vraag kwam binnen, ineens was oom Anton deel van mijn familie. Maar wie was die oom precies?

Anton Das

Volgens mijn vader was Anton een lieve, zachtaardige, blonde, knappe verschijning. Hij was de tweede zoon en het vijfde kind in het gezin met zeven kinderen. Over zijn vroege jeugd weet ik weinig, wel dat mijn vader gek was op zijn maar anderhalf jaar jongere broertje.

In 1937 was hij net als zijn vader en zijn broer Wim beroepsmilitair geworden. Hij was sergeant toen de oorlog uitbrak in mei 1940. Met zijn vader en broer was hij gelegerd in Heiloo. Toen Nederland al snel daarna capituleerde keerde Anton terug naar Utrecht.

Door de eerder genoemde Doete weet ik inmiddels meer over Anton, bijvoorbeeld dat hij daarna is gaan werken bij de NS en het gewone leven probeerde op te pakken met zijn verloofde Tiny de Groot. In het voorjaar van 1942 werd pa gevraagd door een korfbalvriend (bijna alle kinderen Das korfbalden bij DVS, Door Vriendschap Sterk) om deel te nemen aan het verzet. Of Anton en de zussen hierdoor ook bij het verzet kwamen is mij niet duidelijk.

Anton was volgens pa lid van de knokploeg Oranje Vrijbuiters. In september 1943 is die groep helaas opgerold. Anton ontkwam bij toeval aan zijn arrestatie omdat hij op dat moment op vakantie was.

Een maand later werd ook provinciaal leider Cari Stomp gearresteerd. Bij die gelegenheid werd er van hem een opschrijfboekje gevonden waarin de naam van Anton was genoteerd én de plaatsen waar binnenkort vergaderingen gehouden zouden worden.

Foto: familie Das

Anton was sinds een maand districtsleider van Utrecht voor de LO (landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers) en hij ging met paperassen naar zijn verloofde. Bij haar is hij op 20 oktober 1943 opgepakt door de SD.

In een verklaring die hij zelf heeft afgegeven in 1946 vertelt hij summier over wat hem daarna is overkomen. Hieruit wil ik wat alineas voorlezen zodat we een idee hebben wat hij heeft meegemaakt.
   

VAN GEVANGENIS NAAR CONCENTRATIEKAMP

Het was 8 uur ’s avonds. In de cel zaten we met z’n vieren wat te praten over thuis. Allerlei herinneringen werden opgehaald over onze jeugd enz. In de weken die we nu al bij elkaar in de cel hadden doorgebracht, was een stevige band gegroeid. Plotseling werd het rumoerig op de gang. Celdeuren werden geopend en namen afgeroepen. Ingespannen zaten we te luisteren of we misschien wat op konden vangen.

Er werd al gegist: zou het een buitenlands transport worden? Deze werden immers meestal de avond van te voren klaar gemaakt. Maar neen, daar werden de celdeuren te gauw voor gesloten. Misschien rode kruis pakketten. Neen dat kon toch ook niet want die stonden nooit op naam. Wat dan? Heel duidelijk hoorden we toch namen. Daar kwam de Hollandsche S.S er dichterbij. Onze harten bonsden. Je kon toch nooit weten of je op transport moest. Stel je voor… naar Duitsland! Dat betekende eigenlijk naar een vernietigingskamp. En had Viehbahn dat niet herhaalde malen gezegd? De verhoren kwamen in die korte tijd weer bij mij boven. Ik zag hem voor mij staan. Viehbahn en Ruhl en de andere SD’er. Heel duidelijk hoorde ik Viehbahn zeggen: Jij leugenaar, jij Oranje bolsjewiek, jou sturen we naar een kamp in Duitsland.

’ s Morgens was al weer vroeg dag. We voelden gauw dat er toch iets op til was. Voor 6 uur werden de lichten aangedraaid. We wisten nu wel haast zeker dat er een transport zou gaan. Waarheen? Wie? Het waren vragen die ons bezighielden. Er kwam meer rumoer op de gang. De Duitsers begonnen te schreeuwen. Vanaf het bureau hoorden we de namen die werden afgeroepen. Gespannen luisteren we. En ja, daar had je het. Mijn naam werd afgeroepen, de celdeur ging open, dekens, kroes en lepel buiten zetten, klaar maken voor transport. Voor de gevangenis stonden trams klaar, hier werden we ingestopt en zo ging het via de Weteringschans, waar we ook nog enige gevangenen erbij kregen naar het C.S.

Alles was afgezet. Voor een buitenstaander was het alsof men hier met Neerlands grootste boeven te doen had. Het achterste gedeelte van de trein was voor ons gereserveerd. Hier werden we ook weer als varkens ingedreven. Ondanks de waarschuwing van dood te worden geschoten bij een vluchtpoging keken we naar alle kanten of er misschien een gaatje was, maar de schalkhaarders (dat zijn Nederlandse politieagenten die onder Duitse supervisie werkten) hadden het zo keurig opgezet, dat er geen schijn van kans was.

Na ± 2uur kwamen we op station Vught aan. Vlug stapten we uit, d.w.z. dat moesten we. Nu begon de tocht naar het concentratiekamp. Na ong. een half uur gelopen te hebben arriveerden we voor de slagboom die toegang gaf tot het kamp. Hier begon al direct het lieve leventje van wachten en in de houding staan. Hoeden moesten worden afgenomen. Ruim 2 uur later behaagde het de heren SS’ers ons toe te laten tot het kamp. Deze heren probeerden ons al direct te imponeren door te schelden en te schreeuwen, doch door de vele verhoren waren we hier al vrij spoedig aan gewend geraakt en maakte op ons niet veel indruk. We werden hier geregistreerd en kregen een nr. en moesten alles uittrekken. Letterlijk alles. Ook de ringen moesten we afdoen. Keurig werd alles genoteerd.

Hier vandaan kwamen we bij de kapper en werden we kaalgeknipt. Op dat moment voelden we ons heel beroerd en ellendig. Van de kapper naar de badinrichting. Vlug kreeg je een bad, meer koud dan warm. Uit bad via een dokter, die je moest onderzoeken op ongedierte kwamen we in de kleedkamer, na eerst nog met een kwast, gedoopt in de lysol, op de met haar begroeide delen te zijn bestreken. In de kleedkamer kregen we onze gestreepte pakken, klompschoenen en ondergoed, dat geheel versleten was. Verder werd ons nog een handdoek en een baret uitgereikt. Dit hele grapje had bij elkaar 5 uur geduurd. Het was al over 11 uur ‘s avonds geworden en buiten was het zo donker dat we geen hand voor ogen konden zien. Om 1 uur ‘s nachts konden we naar bed. Onder 2 molton dekens legden we ons te ruste. Al gauw sliep iedereen, hoewel de 2 dunne dekens beslist ontoereikend waren om je tegen de kou te beschermen.

Met voeten die nog niet aan klompen gewoon waren liepen we ± 2 km met 4 zware straatstenen. Nog magerder door weinig eten en het werken geheel ontwend, werden we steeds opgejaagd door de SS-soldaten, die op 25 meter afstand van elkaar over de gehele weg waren opgesteld. Vooral de Joden hadden het zwaar te verduren. Zo liepen we dan de hele morgen 2 km heen met stenen 2 km terug zonder. De voeten werden hoe langer hoe pijnlijker. Met kapotte voeten en blaren kwamen we na 2 uur op het appel gestaan te hebben weer terug in de barak.

Steeds op je hoede zijn, je ogen de kost geven geen moment lopen dromen. Paraat! Dat was het waar je om moest denken wilde je zoveel mogelijk de kans ontlopen om klappen etc. te ontvangen. Een zenuwachtig spannend leven was begonnen. Vooral in sommige barakken waar je met Duitse kapo’s te doen had. Zelfs ‘s nachts lieten zij je vaak niet met rust.

Arthur de blokchef van no. 15, waar ik zelf maanden in ondergebracht was, was onze nachtmerrie. Kampkolder was deze moordenaar niet vreemd. Had hij zo’n bui dan dreef hij ons midden in de nacht naar buiten en liet ons een uur zo staan. Was z’n bui weer bekoeld, dan kwam hij met een glimlach vertellen dat we weer naar binnen konden gaan. Intussen waren we stijf van de kou, daar we zo uit bed ook niet de gelegenheid kregen onze kleding aan te trekken.

   
Zo veranderde oom Anton in politiek gevangene H 8394.

Uiteindelijk heeft Anton zeven maanden in Vught gezeten. Op 11 mei 1944 is hij op transport gestuurd naar Duitsland en in Stalag IVB gevangen gezet. In die tijd is er nog een brief van hem bezorgd hier op de Schimmelpennincklaan. Hij schrijft dat hij geen post ontvangen heeft, ook niet van zijn verloofde. Waarschijnlijk was die door de Duitsers achtergehouden.

Na de bevrijding, op 11 juli 1945, kwam hij ziek terug hier in zijn ouderlijk huis. Sterk verzwakt. Hij herstelde hier niet van en anderhalf jaar later stierf hij.

Mijn vader sprak op Antons begrafenis de volgende woorden:

  
Over dit heel jonge leven ligt de schaduw van de strijd, die hij gestreden heeft in alle eenvoud en rust: bewust en zeker heeft hij de weg gevolgd, die God hem aanwees. Plichtsgetrouw heeft hij zijn taak vervuld in het leger, in de dagen van de mobilisatie en oorlog. Andermaal, toen het Vaderland riep en hij in de illegaliteit alles heeft gegeven wat de zaak van het recht van hem eiste. Het verzet had de volle liefde van zijn hart.

Het zou niet in overeenstemming zijn met de levensstijl van de overledene indien wij op deze plaats uitvoerig zijn daden zouden vermelden. Zijn laatste wens was, geen militair eerbetoon of bloemenpracht zijn laatste gang begeleiden. Soberheid, die zijn leven sierde, zou ook zijn heengaan kenmerken. 20 oktober 1943 onderbrak de vijand zijn werk als een van de leiders van de L.O. in de stad Utrecht. Na een verblijf van 7 maanden in het concentratie kamp Vught, werd hij als krijgsgevangene naar Duitsland gestuurd. Daar heeft hij de bevrijding werkeloos moeten afwachten.

Een grote teleurstelling was voor hem dat hij, een in het gevangenkamp opgelopen ziekte, hem noopte rust te nemen, aanvankelijk thuis later in Sarepta (waarschijnlijk een herstellingsoord) en ten slotte in Zwitserland. Zo kwam hij 10 oktober van dit jaar, 1946, volkomen genezen verklaard naar huis. Helaas slechts voor enkele weken. Een ernstige complicatie sloopte zijn lichaam, totdat tenslotte het einde kwam.

Wie zal de diepte peilen van zijn lijden tijdens zijn gevangenschap en ziekte van ruim 3 jaar? Maar zoals hij de schaduw gekend heef, zo heeft hij ook het licht gezien, dat hem omgaf. Hij is gestorven met een bede op zijn lippen ,zijn laatste getuigenis was, dat hij naar Huis ging. En in deze wetenschap berusten wij, omdat God zich niet vergist. Dankbaar zijn wij voor wat God ons in Anton geschonken heeft en voor het voorbeeld dat hij in zijn persoonlijk leven voor zo vele is geweest. Moge dit offer begrepen worden door hen, voor wie ook hij zijn leven heeft gegeven.

   
We herdenken hier vandaag Anton Das en zijn verzetsdaden. Dat doen we met de plaatsing van deze stolperstein waarop zijn naam te lezen is.

En bedenk: een mens is pas vergeten als men zijn naam is vergeten.