Rekenkamer oordeelt hard over TivoliVredenburg
Gepubliceerd: dinsdag 3 november 2015 13:17
TivoliVredenburg: het is een molensteen om de nek van de gemeente.
“De exploitatie van TivoliVredenburg kent forse incidentele en structurele tegenvallers die deels veroorzaakt zijn door problemen met het gebouw en deels door de hoge (huisvestings-)kosten. Bij gelijkblijvende programmering, activiteiten en subsidie is volgens de rekenkamer geen sluitende exploitatie mogelijk. Voor de gemeente is in meerjarig perspectief sprake van aanzienlijke financiële risico’s”
Met deze algemene conclusie aan het begin van het dinsdag verschenen rapport “Een paleis voor de muziek” geeft de Utrechtse Rekenkamer een niet mis te verstane waarschuwing aan het Utrechtse politieke bestuur.
In het rapport wordt helder op een rijtje gezet wat er allemaal mis is gegaan bij de totstandkoming van TivoliVredenburg en welke gevolgen dat zal hebben voor de exploitatie van dit muziekpaleis in de toekomst.
Ten eerste zijn daar de bouwkosten die deels via de huur terugverdiend moeten worden. In 2004 was de afspraak dat de totale bouwkosten niet uit zouden komen boven de 90 miljoen euro. De rekenkamer heeft uitgerekend dat de teller inmiddels op 156 miljoen staat.
Te laag ingeschatte kosten, te optimistisch ingeschatte sponsorbijdragen, tegenvallers bij de bouw, er kwam geen eind aan. De kostenoverschrijdingen zijn volgens het rapport overigens wel steeds netjes aan de gemeenteraad gemeld.
Het gevolg is dat de huisvestingslasten voor de gebruiker, die in 2006 begroot waren op ongeveer vijf ton per jaar, inmiddels voor TivoliVredenburg zijn opgelopen naar ruim acht ton per jaar.
Bovendien moeten er nog een kleine twintig miljoen aan gebruikersinvesteringen worden terugverdiend.
De Rekenkamer stelt dat de gemeente niet aan de bouw had moeten beginnen zonder dat de organisatie die het gebouw zou moeten gebruiken, daadwerkelijk gevormd was. Een stelling overigens die in 2008, ruim voor de start van de bouw in 2010, ook al door enkele raadsleden uit de oppositie verkondigd werd.
Het feit dat de besturen van de drie muziekpodia (Stichting muziekpaleis, Tivoli en SJU) in de periode 2008 tot medio 2013 niet tot gezamelijke besluiten konden komen en het gebrek aan samenwerking tussen de gemeentelijke diensten heeft volgens de rekenkamer geleid tot het ontbreken van een visie op de rol van TivoliVredenburg in het muzieklandschap en daardoor tot onvoldoende beheersing van de kosten.
De projectorganisatie Stationsgebied benaderde het geheel alleen vanuit de bouw, Culturele Zaken (van belang in verband met toekomstige subsidieverstrekking) bemoeide er zich vanaf 2006 al helemaal niet meer mee en de toekomstige gebruiker bestond nog niet en kon dus ook niet op de rem trappen.
In 2013 hebben de toenmalige wethouder en de gemeentesecretaris zich tot het uiterste ingespannen om de organisatie, nog voor de beoogde start op 1 januari 2014 feitelijk te kunnen laten beginnen. Dat is hen op het nippertje gelukt maar dat betekende wel dat ze een loopje namen met de regels rond subsidieverstrekking zoals die voor culturele instellingen in Utrecht gelden.
Beide heren (wethouder Lintmeijer en gemeentesecretaris Schurink) zaten met twee petten op waardoor ze zowel subsidieaanvrager als subsidiebeschikker waren. Bovendien hebben ze daar formeel de raad niet voldoende over ingelicht. In haar commentaar op het rapport geeft het College toe dat dat niet goed was, maar nood brak wet op dat moment, menen de huidige burgemeester en wethouders.
Het rapport maakt duidelijk dat zonder ingrijpende keuzes en aanpassingen geen gezonde exploitatie van TivoliVredenburg mogelijk zal zijn en dat zelfs als die gedaan worden er nog een aanzienlijk risico voor de gemeente overblijft.
Het college en het bestuur van TivoliVredenburg onderschrijven in hun commentaar in ruime mate de conclusies en aanbevelingen en geven aan dat ze zelfs al begonnen zijn met de uitvoering ervan.
Het rapport zal zeker aanleiding geven tot een uitgebreide discussie in de raad, want er zijn heel veel nuttige lessen uit te trekken voor de toekomstige aanpak van grote projecten in de stad.