Louis Engelman - ‘Ik wil gewoon gedichten schrijven’, zegt Ingmar Heytze. ‘Dichter zijn interesseert me eigenlijk niet. Het komt ook licht bespottelijk op me over als iemand van zichzelf zegt ‘ik ben dichter’.

Relativering van zijn beroep ligt in een gesprek met Heytze (54) dicht onder de oppervlakte. Niet dat hij twijfelt aan zijn eigen dichterschap. Maar hij is wel altijd kritisch geweest op mensen die zich kunstenaar noemen.
‘Zeker in de jaren tachtig en negentig. In de kroegen waar ik kwam was iedereen opeens artiest. Van de meesten is daarna nooit meer iets vernomen. Ze waren vooral goed in ‘de kunstenaar uithangen’. Maar wie ben ik om daar een oordeel over te hebben?’
Zelf schopte hij het tot stadsdichter van Utrecht (2009-2011). In de vijf jaar daarvoor schreef hij wekelijks een gedicht voor het AD/UN over actuele lokale zaken.

Ingmar produceerde tot nu toe negentien poëziebundels (*zie hieronder). Ook droeg hij vaak uit zijn werk voor op festivals waaronder Lowlands en Crossing Border. Hij was een jaar lang huisfilosoof van het Centraal Museum en ontving in 2003 de Gedichtendagprijs met ‘Voor de liefste onbekende’ uit zijn bundel ‘Het ging over rozen’.
Heytze werd zeven keer uitgenodigd om als dichter op te treden tijdens de Nacht van de Poëzie en is met muurgedichten op veertien openbare plekken in Utrecht te lezen. Daarmee kan hij gerust de bekendste hedendaagse dichter van de stad worden genoemd.

Geboren in de Emmakliniek aan het Wilhelminapark groeide Ingmar samen met zijn acht jaar oudere zusje Dagmar op in de wijk Tuindorp. ‘Zij was een soort schooljuf voor mij. Daardoor kon ik al lezen voordat ik naar de basisschool ging.’
Het gezin was, constateert hij, atypisch voor de wijk. ‘Bij verkiezingen waren er overal VVD- en CDA-posters zichtbaar. En dan hing mijn moeder pontificaal een CPN-poster op. Wij hoorden er niet echt bij.’
Dagmar en hij gingen ook niet naar de school dicht bij huis, maar naar de Kees Boekeschool/De Werkplaats in Bilthoven. Mede daardoor bouwde hij geen vriendschappen op met andere kinderen uit de buurt. ‘Ik werd voornamelijk door ze achterna gezeten, maar ze vingen me nooit. Het was een soort spel. Mijn sociale leven speelde zich vooral op school af.’

Dromerig kind

Aanvankelijk was Ingmar op De Werkplaats niet erg succesvol. ‘Ik was een dromerig kind. Niet lastig, maar meer een Kees de Jonge dan Pietje Bell. Zat vooral een beetje uit het raam te kijken. En als ik naar de wc mocht dwaalde ik door de school. Dan was ik een uur zoek.’
Hij vertelt ooit nog eens het laagste schooladvies (lavo) te hebben gekregen. ‘Niet dat ik te stom was, maar het interesseerde me allemaal niet zo.’

Daarentegen sprak de artistieke kant van de school hem wel aan. ‘Voorlezen en theater, van die bonte-middagachtige dingen. Dat vond ik leuk.’ Tot hem op een gegeven moment wel duidelijk werd dat hij een beetje meer zijn best moest gaan doen. ‘Dat had vrij snel een positief effect en stormde ik op het vwo af.’

Een buitenbeentje voelde hij zich ook op sportief gebied. ‘Ik was lid van Kampong. Daar kon je van alles doen. Ik heb er gevoetbald, cricket gespeeld en hockey. Maar ik hoorde er nooit echt bij. En dat snap ik ook wel. Ging je naar een toernooi dan moest je daar de hele dag rondhangen. Dus nam ik een paar boeken mee, terwijl de rest achter de meiden aanging.’

Na het vwo liet Heytze zijn studiekeuze op Algemene Letteren vallen. ‘Je kon daar doen wat jou echt interesseerde. Voor mij was dat heel goed, want ik had geleerd om zelf te plannen en daar verantwoordelijk voor te zijn.’
Begonnen met moderne Nederlandse letterkunde stapte hij - vanwege de in zijn ogen te academische benadering van poëzie - over naar communicatie en taalbeheersing. In die discipline rondde hij zijn studie af. Al zegt hij zich nooit echt een taalwetenschapper te hebben gevoeld.

Met gedichten kwam Ingmar al vroeg in aanraking. Hij herinnert zich nog als de dag van gisteren dat zijn moeder hem in 1985 als vijftienjarige meenam naar de Nacht van de Poëzie. ‘Ik vond dat geweldig, Cees Buddingh trad er live op, en ik dacht: dat wil ik ook.’

Maar ook op een andere manier raakte hij gemotiveerd. ‘Ik ben linkshandig en dat leidde tot een soort spijkerschrift. Mijn lerares Frans zei toen eens tegen mijn ouders: ik denk wel dat hij goed is, maar ik kan het niet lezen. Kan hij geen schrijfmachine krijgen, dan kan ik tenminste zijn huiswerk nakijken?’

Op de nieuw aangeschafte elektrische typemachine begon Ingmar als een bezetene gedichten te schrijven. ‘In de eerste twee weken wel tweehonderd. Nou ja, laat ik zeggen dat ik 200 vellen had volgetikt. Het was een soort woordendiarree.’
Terugkijkend op die gedrevenheid ziet hij een sterke behoefte om naar buiten te willen treden. ‘Maar niet om mijn gevoelens in gedichten te uiten. Ik schrijf over wat zich aandient en niet over mijn diepste emoties.’

Eerste bundel

Al op zijn vijftiende produceerde Heytze zijn eerste gedichtenbundeltje. ‘Dat had ik zelf samengesteld. Ik heb dat toen aangeboden aan Jur Oskamp, die een winkeltje had in een voormalige slagerij aan de Voorstraat. Hij was zelf dichter en was bereid dit naast de kassa te leggen. Ik denk dat Jur in mij een bevlogen jongen zag en dacht: kan mij het schelen.’ Ingmar is hem er nog dankbaar voor. Ook omdat die bundel de opmaat vormde tot een groot oeuvre.

Gedeeltelijk bestaat dat uit gedichten die volgens hem zomaar uit een ingeving zijn ontstaan. ‘Dan begin ik gewoon een beetje te schrijven en dan wordt het wat of helemaal niks. Eigenlijk ben ik daarin een opportunist, het gedicht dient zich als vanzelf aan.’

Hoewel hij ervoor kiest zijn eigen diepe gevoelens niet centraal te stellen zijn die toch wel in zijn werk terug te vinden. Bijvoorbeeld over de absurde kanten van het leven.
Ingmar: ‘Ja, die zijn er zeker. Je wordt er ook zomaar ingeworpen, je loopt een tijdje rond en als je denkt ‘het is wel leuk’ houdt het opeens op. In z’n diepste wezen is het bestaan natuurlijk volmaakt zinloos. Maar dat betekent niet dat het daarom niet de moeite waard is. Ik moet vaak denken aan wat cabaretier en liedjesschrijver Maarten Roozendaal daarover schreef: ‘Het leven heeft geen zin, maar ik wel’.

Heytze verwerkt veelal eigen ervaringen in zijn gedichten. ‘Ik schrijf over wat er in mijn leven gebeurt. Toen ik vader zou worden heb ik daar een hele bundel aan gewijd. Niet zo raar, want het is nogal een verandering in je bestaan. Gelukkig is het wel biologisch zo geregeld dat je als ouder je stinkende best gaat doen, en dat je daar soms hopeloos in faalt.’

Het dichterschap ziet Heytze deels als ambacht. Een aantal van zijn gedichten is op die manier voortgekomen uit verzoeken. ‘Net als beeldende kunstenaars ook vaak in opdracht werken.’
Die rol vervulde hij niet alleen bij de lokale krant, maar ook als stadsdichter van Utrecht. Hij noemt dat de rituele kant van zijn beroep. ‘Je draaft op en draagt een gedicht voor. Maar toch, iets moois maken op een bijzondere plek in Utrecht is fantastisch. Daar kan ik me totaal in verliezen. Sommige van mijn mooiste gedichten zijn uit opdrachten voortgekomen.’

Ingmar Heytze en Ester Naomi Perquin presenteren in 2013 de Nacht van de Poezie. Foto: Ton van den Berg

Festivals

Het voordragen van gedichten, zoals op festivals, in kroegen, op scholen en in bibliotheken, of tijdens de Nacht van de Poëzie, is voor Ingmar een belangrijk onderdeel van het dichterschap. ‘Dat vind ik heel leuk. Het laat je op de meest directe manier zien wat mensen vinden van wat je hebt geschreven. Er zijn dichters die je echt moet lezen. Dat ben ik niet per se. Het is absoluut de moeite waard om mij te horen voordragen. Het voegt een dimensie toe. En ik schrijf ook gedichten die zich daartoe goed lenen.’

Zijn ervaring op dit gebied gebruikt hij ook in de band ‘Asfaltfeeën’ (een bloemetje dat door asfalt heen kan groeien). Ingmar is daarin de frontman die gedichten op muziek voordraagt. Bescheiden zegt hij daarover: ‘Ik speel wel in de huiskamer goed genoeg gitaar om mezelf te amuseren. Maar muzikant ben ik via de poëzie.’

Als we komen te spreken over de tijdelijkheid van faam en over vergeten dichters,  zegt Ingmar dat die - ook toen hun roem taande - gewoon zijn blijven doorschrijven. ‘Het was ze om het dichten te doen, niet om het aanzien. Er zal ook een tijd komen dat niemand zich nog voor mijn werk interesseert, dat lijkt me onvermijdelijk. Maar ik houd er nooit mee op.’

Ook negatieve recensies – ik heb er meer geoogst dan positieve – zullen hem daar niet van afbrengen. ‘Ik schrijf nu eenmaal relatief laagdrempelige en publieksvriendelijke poëzie. En vrij succesvol omdat die kennelijk meer wordt gelezen in vergelijking met sommige andere dichters. Het is me na vijfendertig jaar publiceren wel duidelijk geworden dat ik dingen maak die veel mensen aanspreken. En die leuk zijn in media en op het podium. Maar minder voor literair recensenten of jury’s om vijf sterren aan een bundel toe te kennen. Ik heb een andere vorm van succes.’

Dat neemt niet weg, zegt hij met een glimlach, dat hem twee dingen tot nu toe nog niet zijn gelukt. ‘En dat is Dichter des Vaderlands worden en een behoorlijke literaire prijs winnen. Want daarmee ben je met het prijzengeld een half jaar uit het bos.’

Momenteel richt hij al zijn aandacht op de volgende dichtbundel waaraan hij de laatste hand legt. Die komt in januari uit bij uitgeverij Van Oorschot. Ingmar: Met de titel ‘Postkamer’. Het zijn allemaal gedichten die doen alsof ze brieven zijn.’

Ingmar Heytze. Foto: Ton van den Berg

* Bundels van Heytze:

De allesvrezer (1997)
Sta op en wankel (1999)
Aan de bruid (2000)
Alle goeds (2001, verzameld werk)
Het ging over rozen (2002)
Nietzsche schrijft een laatste vers (2004)
Schaduwboekhouding (2005)
Het beste en de rest (2006, bloemlezing uit eigen werk met CD)
Elders in de wereld (2008)
Utrecht voor beginners (2009)
Utrecht voor gevorderden (2011)
Ademhalen onder de maan (2012)
De man die ophield te bestaan (2015)
Utrecht voor beginners en gevorderden (2015)
Voor de liefste onbekende (2016, verzameld werk)

Ik wilde je iets moois vertellen (2018)
De honderd van Heytze (2021)
Met wat geluk (2022)
Voor jou altijd alles (2023, verzameld werk)
Postkamer (2025)