Louis Engelman – ‘De dood is een absurd iets. Ineens is de ziel weg, is het leven er uit. Dat is zó aangrijpend. Dan denk je: Wat is dat? Is er dan toch iets? Daar begint het vragen weer. Maar je krijgt nooit antwoord.’

Met deze woorden sloot dichter Els van Stalborch het interview af dat we in juni met haar hadden. Ze maakte daarmee het gesprek, waarin leven en dood een centrale plaats innamen, onbedoeld ‘rond’. Zeker nadat ze op de eerste vraag ‘hoe gaat het met je?’ had geantwoord: ‘Redelijk. Behalve dan mijn zusje. Die is vorige week aan kanker overleden.’

Els kan zonder overdrijven worden omschreven als de ‘grande dame’ van het Utrechts Stadsdichtersgilde. Met tien bundels op haar naam, plus dichterlijke bijdragen aan tal van evenementen en zichtbare gedichten in de publieke ruimte, behoort ze tot de top van de Utrechtse poëziescene. Maar daar laat ze zich niet op voorstaan.

In haar gedichten geeft ze blijk van een observerend karakter. Vaak zoekend naar antwoorden op levensvragen die haar vanaf haar vroege jeugd al bezighouden. In een God zegt ze niet te geloven. Wel vermoedt ze dat er meer is. ‘Deze materiële wereld is niet de enige. Hoe dan en wat? Dat weet ik niet. Misschien is het energie.’

In elk geval is het leven voor haar een wonder. Ze kijkt met eerbied en verbazing naar hoe alles in elkaar zit. ‘Niet alleen de mens, maar ook een bloem of een vlieg. De verwondering daarover is een rode draad in mijn leven.’

Monnickendam
Met twee zussen en een broers groeide Els van Stalborch op in een warm intellectueel gezin in Monnickendam. Haar vader was er indertijd de enige huisarts. ‘Een heel boeiende extroverte man’, zegt ze. ‘Hij vertelde me altijd verhalen, hield van toneel en kon heel goed declameren. Hij kende de Elckerlijc helemaal uit z’n hoofd.’

Van hem leerde Els, die al op de lagere school begon met het schrijven van versjes, de muzikale kant van de taal kennen. ‘In zijn spreekkamer had hij een soort muziekinstallatie met grote pijpen gebouwd. Hij liet mij dan de muziek van Bach horen en vroeg me Vondel voor te dragen. Hij wilde ermee laten zien hoe belangrijk ritme is in de poëzie.’

Ze omschrijft zichzelf als ‘een dromerig kind met een enorme fantasie’. ‘Ik leefde in mijn eigen wereld en zag in mijn verbeelding heel veel dingen gebeuren. Daarnaast las ik alles wat los en vast zat en vertelde mijn ouders alles wat ik voelde, meestal aan mijn vader.’ Van hem erfde ze ook de liefde voor toneel. ‘Als oudste nam ik thuis meestal het initiatief en liet ik mijn broers en zusjes prins en prinsessen spelen.’

Toch had de realiteit van alle dag een grotere invloed op haar ontwikkeling dan haar fantasie. ‘Ik werd al vrij vroeg geconfronteerd met leven en dood. Mijn vader had praktijk aan huis. Dus als er iets erg was gebeurd, dan kwamen die mensen bij ons binnen.’

‘Ik weet nog goed dat er een meisje uit mijn klas door het ijs was gezakt. Ze legden haar bij ons in de kamer op de bank, waar mijn vader probeerde haar te reanimeren. Ze was in coma. Ik zag hoe hij er alles aan deed om haar te helpen, maar uiteindelijk overleed ze toch. Dat maakte op mij een diepe indruk.’

Els leerde ervan, zegt ze, ‘dat je dus zo maar dood kunt gaan.’ ‘Waardoor ik me ging afvragen wat leven eigenlijk betekende. Want als je dood gaat, waarom ben je dan hier?’
Het bracht haar er in haar latere leven toe tal van religies en spirituele stromingen te bestuderen. ‘Zoals het boeddhisme, de rozenkruisers, het soefisme en de joodse filosofie. Aan dat laatste heb ik veel gehad. Maar de oorsprong ligt toch bij dat kleine kind dat werd geconfronteerd met het feit dat het zo maar afgelopen kan zijn.’

Amsterdam
Na de lagere school reisde Els dagelijks vanuit Monnickendam naar het Woltjer Gymnasium in Amsterdam. ‘Een hele tocht. Met een bootje over het IJ naar het Noord-Zuid-Hollands Koffiehuis, vervolgens met de tram naar het Spui en daarna lopend naar de Keizersgracht. Ik had altijd wel een excuus als ik te laat kwam.’

Ze bewaart goede herinneringen aan het gym. ‘Het was een erg leuke creatieve opleiding. Ik heb er vaak toneelgespeeld, soms met opvoeringen in Krasnapolsky. Daarnaast zat ik in de redactie van de schoolkrant. En ik heb er ontzettend veel gedichten geschreven. Die las ik op maandag tijdens de beginceremonie op school voor.’

Hoewel schrijven een passie voor haar was, wilde Els het liefst naar de toneelacademie. ‘Maar dat vonden mijn ouders geen goed idee. Je kan als vrouw niet iedere avond weg zijn als je straks een gezin met kinderen hebt, zeiden ze.’
Zelfs de interventie van regisseur Bram van der Vlugt mocht niet baten. ‘Daarom heb ik toen voor kunstgeschiedenis in Utrecht gekozen. Tja, ik was het oudste kind en ik gehoorzaamde. Ik wist niet beter. Later is het bij mijn broers en zussen heel anders gegaan.’

Ze verwijt haar ouders geen conservatisme, eerder beschouwt ze hun beslissing als de norm van die tijd. ‘Zij hadden het beste met me voor. Mijn vader kwam uit een behoorlijk paternalistisch gezin. Hij was het zo gewend. En mijn moeder was, toen ze ging trouwen, meteen gestopt met haar studie scheikunde en natuurkunde. Ze stapte over naar de opleiding voor doktersassistente, zodat ze mijn vader kon helpen in zijn praktijk.’

Utrecht
In 1964 begon Els van Stalborch aan haar studie kunstgeschiedenis aan de UU. De colleges werden gegeven in een pand aan de Drift. ‘Een prachtig gebouw, dat weet ik nog heel goed. Het is nu onderdeel van de Universiteitsbibliotheek.'

In haar groep zaten slechts 14 studenten, wat in die tijd ‘een groot jaar’ werd genoemd. Els: ‘In totaal waren er maar zo’n zestig studenten. Dat maakte ook de band met de professoren (Van Gelder, Hekscher, Osinga en Reznicek) en de assistenten heel persoonlijk.’

Belangrijk onderdeel van de studie, vertelt ze, vormden de vele kunstreizen naar allerlei landen. Italië was haar favoriete bestemming. ‘In Rome heb ik maandenlang een kamer gehuurd in het Nederlands Kunsthistorisch Instituut.’

In Utrecht had ze inmiddels onderdak gevonden in een groot studentenhuis aan de Koningslaan 2. Op de gevel ervan is nog een gedicht van haar te lezen.

Els: ‘We zaten er met 23 meisjes. Kan je je voorstellen hoe groot de chaos daar was?’

Gedicht van Els van Stalborch op het pand aan de Koningslaan 2 (foto LE)

Oss
Via een vriend leerde ze in de Domstad ook Paul kennen, haar latere man die farmacie studeerde. Toen hij na zijn studie in Oss een apotheek kon overnemen ging Els met hem mee. Maar beiden deden ernaast ook nog een parttimestudie filosofie aan de universiteit in Nijmegen.

In het Brabantse was Els behalve moeder van drie kinderen ook zeer actief in het culturele leven. Ze stond aan de wieg van het Museum Jan Cunen in Oss, zat in het schouwburgbestuur en gaf veel lezingen over kunstgeschiedenis.

Vier jaar werkte ze bij het bisdom De Bosch. ‘We moesten daar het kerkelijk kunstbezit inventariseren. En dat was nodig ook, want die pastoors gaven soms zo maar een uniek kunstwerk weg. Ik herinner me een pastoor die een 17-eeuws beeld op zijn toilet had staan. Hij wilde dat juist aan iemand cadeau doen die ging trouwen. De man had totaal geen besef van de waarde van dat beeld.’

De Bilt
Na de jaren in Oss verhuisde het gezin naar De Bilt, omdat Paul besloot nog een studie kunstgeschiedenis te doen in Utrecht. Els legde zich vanaf dat moment geheel toe op de poëzie, hoewel ze soms ook nog op het toneel stond in de Woudkapel in Bilthoven.

Zelf beschouwt ze haar dichterschap als iets vanzelfsprekends. ‘Het was voor mij geen keuze. Alles wat ik zie en meemaak vormt mijn bron. De verwondering. Hoe kan dat allemaal? Ja, ook over de verschrikkingen in de wereld. Ik ben erg geïnteresseerd in wat er in mensen omgaat. Ik wil er grip op krijgen, heb veel vragen gesteld maar nooit antwoorden gekregen. Naar mijn gevoel is er altijd evenveel kwaad als goed geweest. Alleen de vorm waarin het zich laat zien is in iedere tijd anders.’

Ze vertelt veel gedichten in opdracht te hebben geschreven. ‘Dat is een ander proces. Ik bestudeer dan eerst uitvoerig het onderwerp. Zoals over Paus Adrianus. Daar ben ik lang mee bezig geweest.’

2017: Els van Stalborch en anderen bij de onthulling van het gedicht over Adrianus op het Pausdam (foto: Jim Terlingen)

Binnen het Stadsdichtersgilde werkte ze mee aan verschillende projecten. ‘Bijvoorbeeld in coronatijd. Toen heeft iedereen een gedicht geschreven voor het zorgpersoneel, geïllustreerd door studenten van de Hogeschool voor de Kunsten. Die hebben we toen als kaarten laten drukken en in alle ziekenhuizen uitgedeeld. Dat heeft veel mensen goed gedaan.’

In haar gedichten probeert Els met zo min mogelijk woorden verbeelding te creëren. ‘Ik ben heel visueel ingesteld. Dat komt mede door mijn studies. Altijd maar kijken en van daaruit die woorden laten komen.’
Een gedicht hoeft voor haar niet te rijmen. ‘Maar ik wil wel dat het ritme heeft en een sfeer oproept. Het moet één geheel zijn, ook al gebruik je ongewone zinnen.’

Duidelijk zichtbaar zijn die uitgangspunten in haar laatste bundel met de titel ‘Als alles anders’. Een prachtige uitgave met tere gedichten over leven en dood, gebaseerd op de ziekte en het overlijden van haar man. Els: ‘We hebben veel met kanker te maken gehad. Paul overleed er tweeëneenhalf jaar geleden aan. Zelf kreeg ik borstkanker toen ik vijftig was. En nu mijn zusje.’

Negen jaar duurde de strijd van Paul. ‘Ik heb er tijdens zijn ziekte veel over geschreven. Ik denk dat het me heeft geholpen bij mijn verwerking. Zo kon ik meer afstand nemen, waardoor het minder beklemmend voelde.’

Op advies van haar uitgever besloot Els er een bundel van te maken. ‘Die hebben we in ziekenhuizen en inloophuizen voor kankerpatiënten verspreid. Ik heb daar veel reacties op gekregen. Met name van: goh, u schrijft daarin wat ik eigenlijk wil zeggen.’
Ze is er trots op dat de gedichten op de Faculteit Geneeskunde van de UU worden gebruikt in een keuzevak. ‘Ik ga daar één keer per jaar heen om ze voor te lezen en vragen te beantwoorden.’

Els van Stalborch staat nog vol in het leven. Toch ze voelt ook dat er met de dood van Paul een gevoel van eenzaamheid is binnengeslopen. Het ‘wintert’ geeft ze desgevraagd toe. ‘Er vallen veel mensen om mij heen weg, vrienden en vriendinnen, mijn man, m’n zusje… Ik vind het geen gemakkelijke tijd.’

Maar het schrijven is gebleven. De verwondering en de vragen zijn niet verdwenen. Ook over zoiets absurds als de dood.