Utrechtse dichter Alexis de Roode voelt zich verbonden met Spinoza
Gepubliceerd: woensdag 17 april 2024 14:02
Louis Engelman - ‘Een wereldbeeld waarin alles wordt gereduceerd tot materie en waarin de geest een soort illusie is die wordt gecreëerd door interacties tussen moleculen en een elektrische lading, zo’n wereldbeeld vind ik heel deprimerend. Ik wil graag in een bezielde wereld leven waarin álles wat leeft misschien ook wel een ziel heeft.’
De Utrechtse dichter Alexis de Roode (55) toont zich in een gesprek over zijn literaire werkzaamheden soms meer filosoof dan schrijver. Zoekend naar de bron van zijn dichterschap passeren begrippen als evolutie, werkelijkheid, schoonheid, dood en kwaad, tot en met de mens als dier en de absurditeit van ons bestaan.
Al deze elementen komen terug in zijn gedichten. Hij probeert daarin zijn beleving in woorden vast te leggen en overdraagbaar te maken. ‘Zodat iemand die het later leest kan voelen wat ik heb gevoeld. Het is een aantrekkelijk idee om te denken dat ik dan even met die lezer verbonden ben via woorden, dwars door tijd en ruimte heen.’
Vier bundels zijn er inmiddels van zijn hand verschenen. Twee daarvan werden genomineerd voor de C. Buddingh-prijs (Geef mij een wonder) en de J.C. Bloem Poëzieprijs (Stad en Land).
De Roode is dertien jaar lang één van de drijvende krachten geweest achter het Utrechts Stadsdichtersgilde, dat in 2009 werd opgericht door Ingmar Heytze. Nu is hij geen lid meer.
Geboren in Hulst groeide Alexis op in Nijmegen. In een gezin waarin zijn universitair geschoolde moeder kostwinner was en zijn vader als ‘eeuwige student andragogie’ het huismanschap op zich nam. Zijn ouders gaven hem in de geest van die tijd een anti-autoritaire opvoeding. ‘Ik ging naar de kresj.’
Hij omschrijft zijn jeugd als ‘gelukkig’. Op school kon hij goed meekomen. ‘Ik was geïnteresseerd dinosauriërs, verzamelde stenen en zocht naar fossielen. Ik las graag de ‘hoe- en waarom-boeken’ uit de bieb, want ik wilde weten hoe de dingen werkten.’
Wel herinnert hij zich zorgen te hebben gemaakt over ‘de bom’. ‘Dan fietste ik bijvoorbeeld naar school en dacht: wat zou ik moeten doen als nu de atoombom valt? Zou ik dan het beste de sloot in kunnen duiken? Ik heb ook weleens opgezocht of er in onze buurt atoomschuilkelders waren.’
‘Waar dan vandaan kwam? Ik heb geen idee. Misschien dat je als kind voor het eerst beseft dat er zoiets als dood bestaat. Ik hoorde over de wereldoorlog, over concentratiekampen en het kwaad in de wereld. En dat je erop moest zijn voorbereid als het zou komen.’
Hij zegt als puber een voorliefde te hebben gehad voor absurde humor en voor cynisme. Mede onder invloed van zijn vader die hem vertelde dat mensen in situaties van oorlog niet altijd meer te vertrouwen waren. Ook las hij in de boeken van Willem Frederik Hermans hoe onder een dun laagje beschaving het beest schuilde. Maar diens levensvisie nam hij niet over.
Zijn interesse ging vooral uit naar de tegenstellingen in de wereld. En naar de vraag wat nu precies het begrip ‘werkelijkheid’ omvat. Alexis: ‘Mensen kunnen daar op zoveel verschillende manieren naar kijken. Vanuit hun geloof, vanuit de wetenschap of de politiek. Dat kunnen zulke extreem tegenovergestelde opvattingen zijn.’
Op het gymnasium in Nijmegen leerde Alexis zijn eigen kunstzinnige kant kennen. Hij tekende en schilderde veel. Maakte samen met een medeleerling karikaturen van leraren voor het schoolblad en vormde tussen zijn 12e en 15e met een ander vriendje een cabaret-duo.
Samen voerden ze grappige sketchjes op tijdens straattheaterdagen. ‘In Nijmegen, Zundert, Oorschot. We hebben zelfs nog in de Arnhemse schouwburg gestaan met Sjef van Oekel.’
In die tijd schreef hij al wel stukjes in zijn dagboeken. ‘Absurde verhaaltjes die soms de vorm aannamen van gedichten. Maar de belangstelling voor poëzie ontstond pas echt toen ik rond mijn zestiende in aanraking kwam met Jules Deelder, Vasalis, J.C. Bloem en Paul van Ostayen. Er hingen gedichten van hen in de klas.’
Zij inspireerden hem om taal op een andere manier te gebruiken. Net als toen hij als jonge puber verliefd was geworden. ‘Op een heel mooi meisje. Blond haar en blauwe ogen, zo uit een sprookjesboek gevlogen. Ik wilde haar beschrijven in metaforen. Helaas kwam ik niet veel verder dan clichés. Het gedicht kwam dus ook niet af. Maar het ging mij er vooral om mijn gevoel te grijpen en op te schrijven. Om wat geen woorden heeft toch te communiceren.’
Hoewel dit nu niet meer de kern is van zijn poëzie, lag daar - denkt hij - wel het begin van zijn dichterlijke loopbaan. Taal wil hij nu vrij gebruiken. ‘Om er rare dingen mee te doen en te creëren wat los staat van de werkelijkheid. En om die weer te geven in een vorm die niet hoeft te voldoen aan de regels van het fysieke bestaan’.
Je kunt op verschillende manieren gedichten maken, legt hij uit. ‘Omdat je iets wil vasthouden wat uniek is en wilt bewaren. Of omdat je iets nieuws wilt creëren, wat nog niet bestaat. Bijvoorbeeld door de realiteit te veranderen. Desnoods door nieuwe woorden te bedenken.’
Tegenwoordig vindt hij muzikaal schrijven ook interessant. ‘Waarbij je iets maakt dat gewoon mooi klinkt, ritmisch is. Dat ben ik pas later gaan appreciëren.’ Toch moeten volgens De Roode in een goed gedicht schoonheid van vorm en eenheid samengaan met inhoud. ‘Puur op klank zonder enige betekenis, dat bestaat niet.’
Vanuit zijn vroege belangstelling voor de miljoenen jaren oude fossielen en de vorming van onze planeet koos Alexis voor een studie geologie in Utrecht. Hij vond eerst onderdak bij een hospita in de Adelaarstraat, betrok toen een flat van de SSH aan de Van Lieflandlaan en ging samenwonen in de Boothstraat. Later woonde hij in een huisje in Wijk C. Niet ver af van zijn huidige adres nabij de Schouwburg.
‘Ik ben blij in de binnenstad te mogen wonen. De Uithof vond ik een afschuwelijke omgeving. Alles is er functioneel. Het centrum heeft historie en schoonheid. Als je naar de Dom kijkt, of die mooie oude gebouwen, dan kan je zien dat die zijn gemaakt met mensenhanden. Die ambachtslieden hebben er in details hun eigen creativiteit aan toegevoegd.’
In een nieuw bouwproject als ‘Mark’, een flatcombinatie hoger dan de Dom in Leidsche Rijn, zie je dat niet terug, vindt Alexis. ‘Dergelijke complexen worden ontworpen om door machines te worden gebouwd. Creativiteit staat daar in dienst van een computerprogramma en van prefabmaterialen.’ Hij schreef er een hekeldicht over.
Zijn studie voltooide Alexis wel. ‘Maar de magie ervan ging’, zegt hij, ‘al snel verloren in het materialisme van de wetenschap.’ Bovendien lukte het niet meteen om een baan in die sector te vinden. ‘Ik was ook niet wereldwijs genoeg om bij een oliemaatschappij te worden aangenomen. Ik was meer geïnteresseerd in filosofie en kunst.’
Alexis vertelt altijd geboeid te zijn geweest door de vraag of God bestaat. ‘Ik heb daar nog steeds geen definitief antwoord op. Ik ben niet gelovig opgevoed, ik ben agnost. Maar ik ben wel zeer geïnteresseerd in de vraag hoe het in elkaar zit, en ik zag ook wel de schoonheid van een religie. Tegelijkertijd heb ik een wetenschappelijke studie gedaan en kan ik ook een wereldbeeld construeren zonder geloof.’
Hij voelt zich daarin sterk verwant met Spinoza. ‘Die definieert God eigenlijk als alles wat er is, met een denkende en een materiële kant. Hij kent de natuur een intrinsiek vermogen tot denken toe, waarin materie en geest niet zonder elkaar kunnen bestaan.’
‘Je kunt dat lezen’, meent Alexis, ‘alsof er een soort universele intelligentie bestaat, die niet los te zien is van het universum en de planeet maar die ook mét de materie is ontstaan. Dus is het hele heelal doordesemd van een vorm van intelligentie. Een soort pantheïsme dat mij erg aanspreekt.’
In het boeddhisme vond hij soortgelijke denkbeelden terug. Hij volgde diverse meditatieretraites, waarin hij in staat van extreme concentratie kon geraken. ‘Je ervaart dan een enorme rust waarin je geen zorgen kent, geen angst, geen gedachten over toekomst of verleden. Heel interessant om te ervaren.’
Na toch drie jaar in de geologie werkzaam te zijn geweest besloot Alexis definitief het roer om te gooien. Hij koos voor de taal en meldde zich in 1998 aan voor een opleiding tekstschrijven aan de Hogeschool Diemen. Daarna schreef hij als freelancer voor vakbladen en bedrijven. Zijn aandachtgebied betrof met name de biologische landbouw, duurzaamheid en grondbeheer. Publicaties hierover verschenen onder meer in NRC, de Volkskrant en Trouw.
Zij liefde voor de poëzie leed er niet onder. Maar praktische overwegingen dwongen hem keuzes te maken. ‘In de wereld van poëzie moet je ofwel heel jong zijn of echt beroemd. En ik ben beide niet. Ik zit meer in de subtop’.
Daarom besloot De Roode vertaler te worden. Hij volgde de cursus Cambridge-Engels op het hoogste niveau. Een kennis wees hem daarna op een positie op de vertaalafdeling van de Europese Unie in Brussel. Sinds februari is hij daar nu werkzaam. Hij woont doordeweeks in de Belgische hoofdstad en in het weekeind in Utrecht.
Alexis realiseert zich dat er daardoor minder tijd overblijft voor zijn werkelijke passie: poëzie. ‘Ik hoop nog wel een paar bundels te schrijven. En een roman. Met een fulltime baan is dat moeilijk, maar ik heb niet het gevoel te zijn uitgeschreven.’
Dat hij is getrouwd met de schrijver-dichter Anne Broeksma ziet hij eerder als een stimulans dan als concurrentie. ‘We lezen en waarderen elkaars werk. Maar als zij weer met een bundel komt, denk ik soms: dan moet er toch ook maar weer eens een van mijn hand komen.’