Welvaart Utrecht 98 - Jan van Zanen: ‘Utrecht heeft veerkracht’
Gepubliceerd: woensdag 15 november 2017 07:00
De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar. Vandaag deel 98, de laatste in deze serie. Engelman kijkt hierin terug op de rubriek samen met burgemeester Jan van Zanen (dit interview vond plaats op 2 november).
Louis Engelman - ‘Veerkracht’. In ons gesprek komt burgemeester Jan van Zanen (56) telkens weer terug op dat ene woord als hij duiding geeft aan de ziel van zijn stad. Het klinkt als een mantra. ‘Utrecht heeft een enorme veerkracht. Dat heeft deze gemeenschap in de afgelopen tientallen jaren wel aangetoond.’
Van Zanen voelt er daarom weinig voor om zomaar mee te gaan in de waarschuwingen die diverse geïnterviewden in deze serie in de vorige afleveringen uitten. Die spraken van ernstige bedreigingen, waaronder de sociale tweedeling, de economische gemakzucht, het gebrek aan internationale ambitie, de onbetaalbaarheid van het wonen in het centrum en het oprukken van de horeca.
Niet dat de burgemeester deze gevaren voor de toekomst niet onderkent. Maar hij kiest voor een ander perspectief. ‘De vraag moet niet zijn hoe bedreigend ze zijn’, zegt hij, ‘maar of wij ze als samenleving het hoofd kunnen bieden. En dan is mijn stelling: ja, dat kunnen we.’
De geschiedenis heeft tot nu toe zijn gelijk bewezen, meent Van Zanen. ‘Ik roep de sluiting van Werkspoor en Demka in herinnering. Honderden ontslagen. Dat was wat hoor. En wat deed Utrecht? Die ontwikkelde zich. Van een industriestad naar de centrale plek voor de zakelijke dienstverlening in Nederland. Feitelijk heeft de verzorgingsstaat van toen zich hier ontwikkeld. Bijna een derde van alle werkgelegenheid is inmiddels aan de gezondheidszorg gerelateerd.’
De burgemeester gelooft ook niet dat de tegenstelling tussen het Utrecht van nu (bruisend en welvarend) en van vijftig jaar terug (verarmd en in zichzelf gekeerd) helemaal juist is. ‘Veel oudere mensen zullen zich in die beschrijving niet herkennen. Die praten met trots en stoerheid over hun stad in de jaren vijftig en zestig. Die nuance wil ik wel aanbrengen.’
Niettemin ziet ook hij wel dat het Utrecht momenteel voor de wind gaat. ‘De stad is geweldig opgeknapt en ligt er beter bij dan ooit tevoren. Misschien dat we, als we er over zo’n vijftien jaar op terugkijken, zullen vaststellen dat Utrecht nu een gouden eeuw beleeft.’
Natuurlijk zijn er zaken, vindt hij, die om aandacht vragen. ‘Maar laten we nou niet meteen beginnen te zuchten en steunen. Het is een beetje elitair om nu te gaan roepen wat voor onheil er op ons af komt.’
Van Zanen toont zich optimistischer. Hij geeft uiting aan een groot vertrouwen in de blijvende ontwikkeling van Utrecht. Dat de levensstandaard in het oostelijk deel van de stad hoger ligt dan in Overvecht en Kanaleneiland erkent hij volmondig. Maar hij vindt het te ver gaan om van een tweedeling te spreken.
‘Zeker, er zijn verschillen in inkomen, in opleiding en gezondheid. Maar die zie je eerder op het niveau van buurten dan van wijken. Kijk maar eens naar de ontwikkeling van Hoograven, Rotsoord en Kanaleneiland. Heel dynamisch. En ik weiger ook om Overvecht tot een slechte wijk te bestempelen. Er zijn portieken waarin het niet goed gaat. Daar moet je wat aan doen. Ik prijs me gelukkig dat die aanpak in Utrecht redelijk goed gaat. Er wordt met publiek en privaat geld veel in geïnvesteerd.’
Nadrukkelijk wijst de burgemeester erop dat het niet alleen de taak van ‘het stadhuis’ is om iedere Utrechter te laten delen in de welvaart. ‘We zullen daar allemaal aan moeten meedoen. Zo houd ik bewoners altijd voor dat ze niet gelukkig zullen worden in een stad die er alleen voor hen is. Je kunt pas gelukkig zijn als je in staat bent je geluk met elkaar te delen.’
Pratend over de groei van Utrecht noemt hij het ‘verstandig’ van de gemeenteraad om in de nieuwe gebieden (Jaarbeurskwartier en Merwedekanaalzone) in dichte eenheden te bouwen. ‘Zo kunnen ook starters hier een plek vinden. Als gemeente moet je het wonen zo faciliteren dat het voor iedereen haalbaar blijft. We investeren ons met publiek geld te pletter. En terecht.’
Over het geheel gezien constateert Van Zanen dat Utrecht ‘er goed voor staat’. Hij verwijst daarbij naar de beoordelingen van internationale instituties als de Europese Commissie die Utrecht tot één van de meest competitieve regio’s van Europa uitriepen. Na Londen. En naar de tweede plek in de woonaantrekkelijkheidsindex, na Amsterdam. ‘En nu ook: Unesco City of Literature. Maar gemakzuchtig mogen we zeker niet worden’, vindt hij. ‘Het komt je niet vanzelf aanwaaien, ook al lig je centraal in het land.’
Qua economisch profiel van de stad denkt de burgemeester dat Utrecht de juiste keuze heeft gemaakt door zich te onderscheiden op de terreinen van ‘gezond stedelijk leven’ en de ‘zakelijke dienstverlening’.
‘Veel nationale hoofdkantoren zijn in Utrecht gevestigd. Dat een bedrijf als VodafoneZiggo ervoor kiest een centraal kantoor in Utrecht te vestigen is geweldig. Daarnaast zijn we heel goed in de medische sector, zoals (kinder)oncologie. En ik heb grote bewondering voor zo iemand als Robin Berg van Lomboxnet, die de energie hergebruikt van oplaadbare auto’s. Dat zijn geweldige initiatieven.’
Internationaal heeft Utrecht volgens Van Zanen om die reden heel veel te bieden. ‘We staan als fietsstad niet voor niets met de grootste fietsenstalling ter wereld op de voorpagina van de New York Times. Maar daar moet je wel blijvend aandacht aan besteden.’
Toeristische drama’s zoals deze zich in Amsterdam voordoen verwacht Van Zanen niet in Utrecht. ‘Ik heb me vanaf het begin verzet tegen een ‘Volendamnisering’ van onze stad. Dat gaat hier ook niet gebeuren. Wij hebben een heel ander aanbod.’
Waar hij zich persoonlijk soms nog wel zorgen over maakt is de vraag of de verschillende groepen in de Utrechtse samenleving nog wel goed met elkaar kunnen communiceren. ‘Spreken we elkaars taal voldoende? Kunnen we de verbinding nog leggen? Voelen mensen zich nog gehoord? Of trekken we ons terug op ons eigen terrein, in de eigen buurt? En ik bedoel daar alle lagen van de bevolking mee.’
We investeren ons als overheid kleurenblind in contacten met bewoners. Zowel in persoonlijke contacten als in allerlei andere communicatiemiddelen.. Maar of het er beter op wordt. Dat weet ik niet. Wat kun je daar op verzinnen? Ja, daar maak ik me wel zorgen over.’