Welvaart Utrecht 9 - Binnenstad Utrecht doodsaai
Gepubliceerd: woensdag 22 maart 2017 07:00
De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 9.
Louis Engelman - Je kunt het je nu haast niet meer voorstellen, maar Utrecht had in de jaren zestig een centrum dat je ’s avonds gerust doodsaai kon noemen. Hooguit was er extra levendigheid tijdens de dagen dat de uit 1916 daterende Jaarbeurs activiteiten ontwikkelde. Handelsreizigers bleven dan vaak een nachtje over, bezochten de cafés en restaurants. En zakten daarna af naar de Extase Bar aan het Vreeburg en de nachtclubs Limburgia en Caramella in de Lange Elisabethstraat.
De ‘verlatenheid’ in het stadscentrum was niettemin opmerkelijk. Waar het nu haast onbetaalbaar is geworden om daar een woning te verwerven, had zich al jaren een omgekeerd proces voltrokken. In 1865 bedroeg het aantal inwoners binnen de singels ruim 42.000. In 1969 was dat teruggelopen tot 12.500 bewoners (slechts 5% van de totale bevolking).
De gezinnen verlieten de te kleine huizen omdat ze in de nieuwe wijken meer ruimte en luxe kregen, én een tuintje. Bovendien werden grote panden, zoals op de Nieuwegracht, veelal als kantoor in gebruik genomen en slokten kleine bedrijven in hun uitbreidingsdrift delen van hun omgeving op.
Met die ontvolking verdween – zeker in de avonduren - veel van de sfeer uit de oude stad. In de jaren zestig kon je ’s avonds na zessen op de Oudegracht een kanon afschieten. Je zou er niemand raken. De stad was doods en vervallen. Grote delen van de wijken binnen de singels zagen er armoedig en slecht onderhouden uit. Het was duidelijk dat er iets moest gebeuren.
Maar voorlopig richtte de stad zich in die tijd eerst op de wijken buiten het centrum. De naoorlogse geboortegolf had zich nadrukkelijk aangekondigd. De baby’s uit die tijd waren groot geworden, kregen verkering en wilden trouwen.
Er moesten nieuwe woongebieden komen om al die jonge stellen onderdak te bieden. De stad hield rekening met een toename van de bevolking tot 300.000 inwoners in 1970 en 350.000 in 1980. Huizenbouw werd een harde noodzaak. Want ook landelijk was de woningnood al ‘volksvijand nummer één’ geworden.
Ruimte had Utrecht al gecreëerd. Bij de grenswijziging van 1954 had de stad er grote stukken grond bij gekregen van de gemeenten Maartensdijk, Houten, De Bilt, Zuilen, Oudenrijn en Jutphaas. Daardoor verdubbelde haar grondgebied. Er konden dus nieuwe wijken konden worden ontwikkeld, zoals Tuindorp-oost, Nieuw-Zuilen, Kanaleneiland, Overvecht en Hoograven. Flatbouw bleek dé oplossing om op een beperkt gebied veel woningen te realiseren.
In een nieuw structuurplan voor de stad werd in 1970 bovendien besloten dat fabrieken zoveel mogelijk op aparte industrieterreinen moesten worden gevestigd. Industriële bedrijven in de woonwijken werden gesaneerd, waardoor veel binnenterreinen een nieuwe groene woonbestemming kregen. In de loop der tijd vertrokken op die manier veel bedrijven naar de randen van de stad. Daaronder waren bakkerijen, houtzagers, drukkerijen, steenhouwers, garagebedrijven en kleinere metaalbedrijven.
In de nota ‘Kernbeeld voor de oude stad’ van 1970 legde het toenmalige college zijn visie vast voor de toekomst van Utrecht binnen de singels. Voor burgemeester en wethouders was het zonneklaar dat vooral het centrum het karakter van een stad bepaalde. Daarvoor zou Utrecht in de eerste plaats ruimte moeten bieden en voorwaarden moeten scheppen voor city-gebonden economische bedrijvigheid.
In de tweede plaats zou de binnenstad een centraal ontmoetingspunt moeten worden met een ‘herkenbaar hart’ waarin talrijke facetten van het leven tot uitdrukking konden komen.
Het werd van wezenlijk belang geacht dat er enkele goed ingerichte pleinen kwamen (Neude, Vredenburg en Janskerkhof waren nog gewoon parkeerplaatsen), voldoende wandelgebieden (er reden nog auto’s over de Steenweg) en de nodige groenvoorzieningen. De nota leidde tot veel discussie, maar werd uiteindelijk wel door de gemeenteraad aangenomen. Dat betekende absoluut een grote stap voorwaarts in de richting van de levendige stad die Utrecht nu is geworden.
Van ‘oude tijden’ werd afscheid genomen. Toen het Jaarbeursgebouw in 1970 werd afgebroken en ook hotel-restaurant Noord Brabant na de opening van Hoog Catharijne verdween, volgden met enige vertraging ook de clubs. Eerst Caramella, later Limburgia (1989) en in 1999 de Extase Bar. Die laatste sluiting werd minder gevoeld dan die van de andere clubs, omdat er inmiddels een hele nieuwe trend was ontstaan van buitenlandse eethuisjes, hippe cafés, bars en discotheken.
Volgende deel: Autoweg over Domplein