Welvaart Utrecht 56 - Meer zeggenschap voor gemeenten?
Gepubliceerd: maandag 10 juli 2017 08:00
De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 56.
Louis Engelman - In hoeverre heeft een stad als Utrecht voldoende kracht en macht om de eigen ontwikkeling zelf te bepalen? De Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb heeft daar een uitgesproken mening over. Hij vindt dat grote steden veel meer te zeggen moeten krijgen.
Het rijk zou de stedelijke regio’s ook meer geld ter beschikking moeten stellen en er zou weer een minister voor Grote Steden en Metropoolregio's moeten worden aangesteld, zoals Roger van Boxtel (D66) dat eerder was. Aboutaleb ontvouwde deze visie tijdens de zevende H. J. Schoo-lezing in Amsterdam. De Rotterdamse burgervader signaleerde een nieuwe stedelijke revolutie waaraan het beleid zou moeten worden aangepast.
Tijdens een voordracht in Podium Oost onderschreef burgemeester Jan van Zanen afgelopen januari die opvatting. Hij verwees daarbij ook naar de voortgaande urbanisatie. Die leidt ertoe, aldus de Utrechtse burgemeester, dat het belang van de stedelijke regio’s zal toenemen. ‘Utrecht is daar een goed voorbeeld van’, stelde hij. ‘Tot 1990 had de stad ruimte nodig. Niet alleen qua gebiedsuitbreiding, maar ook sociaaleconomisch en op het terrein van de financiën.’
Sinds de herindeling met Vleuten-De Meern heeft Utrecht volgens Van Zanen met de bouw van Leidsche Rijn een belangrijke inhaalslag kunnen maken. Naar verwachting groeit Utrecht naar 450.000 inwoners in 2040. Dat betekent nogal wat voor de stad. De stad verkeert, aldus de burgemeester, wat dat betreft in een unieke fase in haar geschiedenis. ‘We zijn de tweede economie van het land, met de jongste en hoogst opgeleide bevolking.’
Op de lange termijn ziet hij voor de grote steden drie centrale opgaven: de verstedelijking en verdichting (wonen), de daarmee samenhangende bereikbaarheid en de energietransitie.
Van Zanen, die voorzitter is van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, meent dat ook Amsterdam, Rotterdam en Den Haag meer armslag moesten krijgen. Hij constateert dat de gemeenten allang fungeren als ‘eerste overheid’ voor de burgers.
‘Het Binnenhof moet zich realiseren dat de steden een grote transformatie doormaken. We hebben met de transities in het sociaal domein allang laten zien wat we kunnen als steden, als gemeenten. Geef ons nou een beetje de ruimte voor vernieuwing, laat ons ons werk doen en ga niet bij elk incident de regeltjes bijstellen. Wij vragen om steun van het Rijk om de transformatie met kracht door te voeren met als doel: iedereen moet mee kunnen doen.’
Rotterdam is als havenstad, aldus Van Zanen, bezig aan de ombouw naar een nieuw type industrie en Amsterdam moet zich kunnen richten op de financiële wereld.
Maar ook andere regio’s moeten volgens hem niet worden vergeten, zoals Wageningen waar de agro-industrie tot ontwikkeling komt. Hij waarschuwde ervoor dat de grote stedelijke regio’s niet de macht naar zich toe moeten trekken ten koste van de minder sterke gebieden. In dat opzicht zegt hij in te stemmen met de visie van zijn Amsterdamse collega Eberhard van der Laan, die in dit verband altijd spreekt van een ‘solidaire hoofdstad’.
Om meer slagkracht te krijgen denkt Ahmed Aboutaleb dat de bestuurlijke structuur van Nederland grondig moet veranderen. ‘Die is nu een piramide’, stelt hij, ‘met bovenin het Rijk en onderin de lokale overheden.’ Zijn voorstel is om die piramide om te keren, met bovenin de lokale overheid met gemeenten en vooral de steden van de toekomst. Die vorm lijkt hem logischer omdat ‘de creativiteit en economische kracht in de stedelijke regio’s zit.’
Volgens Aboutaleb moet de regering de regio's ondersteunen om de competitie met andere landen te kunnen blijven aangaan. Daarvoor moet geïnvesteerd worden in openbaar vervoer, onderwijsinstellingen en culturele voorzieningen met een grote aantrekkingskracht. De Rotterdamse burgemeester wil daarbij niet te ideologisch denken, maar praktisch. ‘Doen wat nodig is.’
Net als Van Zanen vindt Aboutaleb dat de grote steden nu niet voldoende zijn toegerust om hun taken te vervullen. Hij meent dat de landelijke politiek de groeiende ambities van de grote steden in de weg staat. Daarbij wijst hij erop dat Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht op eigen kracht hun ontwikkeling hebben vorm gegeven. Daar is volgens hem weinig door de rijksoverheid aan bijgedragen. Sterker nog: de ideologische strijd op het Binnenhof verlamt zijns inziens lokale oplossingen. Die lopen van woningisolatie- tot coffeeshopbeleid.
Aboutaleb noemt de grote gemeenten broedplaatsen van sociale en economische ontwikkelingen. Zij moeten zich daarin vrijer kunnen uitleven, vindt hij. De gemeenten krijgen wel steeds meer taken toebedeeld, maar de rijksoverheid wil daarin nog steeds een vinger in de pap houden. Die blijft zich met de lokale uitvoering bemoeien. Onwenselijk, aldus de Rotterdamse burgemeester.
Van Zanen herkent dit. Als voorbeeld noemt hij de beperkingen die wet- en regelgeving kunnen opleggen aan nieuwe initiatieven, zoals het gebruik van duurzame energie. ‘Kijk wat er gebeurt in Lombok. Daar worden interessante dingen gedaan rond energietransitie.’
De burgemeester doelt daarbij op de door LomboXnet ontwikkelde techniek waarbij laadpalen een slimme koppeling maken tussen beschikbare zonne-energie en het opladen van elektrisch aangedreven auto’s. Van Zanen: ‘Maar dan blijk je tegen wetgeving aan te lopen waardoor je drie keer een tarief moet betalen. Dat is natuurlijk waanzin. Op die terreinen zou je veel meer ruimte moeten krijgen.’
De Utrechtse burgemeester pleit er tevens voor dat de steden zelf meer belasting moeten kunnen heffen. ‘Nu zijn we zestig tot tachtig procent afhankelijk van het gemeentefonds. Wat we meer of minder krijgen wordt in Den Haag beslist.’ Een verschuiving op dat gebied moet volgens hem mogelijk zijn, ‘zonder lastenverzwaring voor de burgers’.
Volgende deel: ‘In het verleden is veel kapot gemaakt’