Welvaart Utrecht 55 - Leefbaar Utrecht bracht opwinding en gedoe
Gepubliceerd: vrijdag 7 juli 2017 08:00
De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 55.
Louis Engelman - Oud-journalist Dick Franssen zei in de vorige aflevering het te betreuren dat de controlerende rol van de pers in Utrecht veel kleiner is geworden dan vroeger. Je zou voorzichtig kunnen stellen dat er aan het eind van de jaren negentig mede daardoor in de stad steeds meer ergernis groeide over de ondoorzichtigheid van het gemeentelijk beleid.
Dat leek namelijk vooral tegemoet te komen aan de belangen van economische partners en minder rekening te houden met de positie van de burgers. Specifiek gold dat voor de invulling van het Utrecht Centrum Project (UCP) en de voorgenomen busbaan door de binnenstad, waarover veel deining was.
In die voedingsbodem ontstond Leefbaar Utrecht. De partij denderde in 1998 de Utrechtse raad binnen. Opgericht door Henk Westbroek en Broos Schnetz, met als lijstduwer schrijver Ronald Giphart, verzette LU zich, net als voorheen D66, tegen het in haar ogen regenteske gedrag van de Utrechtse politiek.
De initiatiefnemers wonden zich enorm op over de verkoop van de horecagelegenheid De Winkel van Sinkel, waar uiteindelijk geen cultuurtempel (zoals was afgesproken) in zou komen. Voorts was LU tegen de plannen voor een busbaan door de binnenstad, de aanleg van de ‘Spoorlaan’ (invalsweg) en de grootscheepse bouw van kantoorpanden in het Stationsgebied.
Het waren onderwerpen die de Utrechtse bevolking aanspraken. Want de verkiezingsoverwinning van Leefbaar Utrecht in 1998, zorgde voor een nog grotere politieke aardverschuiving dan D66 achttien jaar eerder teweeg had gebracht. De nieuwe partij kwam in één klap met negen zetels de Utrechtse raad binnen. Twee jaar later, na de samenvoeging met Vleuten-De Meern, werd Leefbaar Utrecht zelfs de grootste (14 zetels).
De partij deinsde er niet voor terug haar politieke verantwoordelijkheid te nemen. Walther Lenting kreeg Leidsche Rijn en het Stationsgebied in zijn portefeuille. Yet van den Bergh nam verkeer en vervoer onder haar hoede. En Toon Gispen bestierde de cultuurportefeuille.
LU bracht zeker veel ‘opwinding en gedoe’. Al was het maar door de stijl van debatteren in raad en college en de vrij brute wijze waarop er met het ambtelijk apparaat werd omgegaan. In een verhaal in Binnenlands Bestuur vertelt oud-topambtenaar Guus Verduijn ‘dat de Leefbaren het beeld hadden dat de stad werd geregeerd door ambtenaren’.
Maar van het revolutionaire elan van de partij was al snel weinig meer te bespeuren. Broos Schnetz zegt daar in hetzelfde artikel over: ‘Eenmaal in het college merk je dat de praktijk weerbarstiger is. Je valt midden in lopende processen. Voor je het weet ben je een doodnormale partij geworden.’
Dat hebben met name Walther Lenting en Yet van den Bergh ervaren. De pogingen van Leefbaar Utrecht om de menselijke maat in het Stationsgebied terug te brengen zijn uiteindelijk op niets uitgelopen. De economische belangen bleven de boventoon voeren.
Achteraf kan je constateren dat Leefbaar Utrecht vooral een ‘beweging’ is geweest, méér dan een partij met een vaste aanhang. Want door de tegenvallende resultaten zakte LU in 2006 al weer terug naar drie raadszetels. Vervolgens kondigde de partij in 2010 aan zich te zullen opheffen. Vincent Oldenborg zat tot 2013 nog als laatste LU-lid in de gemeenteraad.
Maar het was niet helemaal voor niets geweest. Wat er van de invloed van de stadspartij is overgebleven vinden we onder meer terug in de succesvolle Culturele Zondagen. Ook de wijkraden zijn er gekomen dankzij Leefbaar Utrecht. En de regenteske manier van politiek bedrijven? Die is door LU zeker flink op de schop genomen. Maar of dit blijvend is geweest, daarover zullen de meningen wel verschillen.
Volgende deel: Meer zeggenschap voor gemeenten?