Welvaart Utrecht 54 - ‘Invloed van de pers is minder geworden’
Gepubliceerd: woensdag 5 juli 2017 08:00
De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 54.
Louis Engelman - Als het gemeentebestuur maar betrekkelijk van invloed is geweest op de toegenomen welvaart van Utrecht, wie was er dan wel de baas in de stad? Ik leg die vraag voor aan oud-UN-journalist Dick Franssen, huidig hoofdredacteur van de Binnenstadskrant. Tussen 1973 en 1982 schreef hij in het Utrechts Nieuwsblad een wekelijkse rubriek onder de prikkelende titel ‘De Stad is van Ons’. Maar klopte die kop wel? Was de stad van de burger?
Franssen glimlacht. ‘Van ons? De bewoners? Absoluut niet’, zegt hij. ‘Toen niet en nu niet.’ Hij is ervan overtuigd dat de verhoudingen nog steeds scheef zijn. ‘De baas in de stad is Klépierre (voorheen Corio), en een beetje de gemeente en de Jaarbeurs. Wij niet en de raad ook niet. Hooguit heeft die laatste enige invloed op een stukje openbare ruimte.’
De grote bedrijven spelen volgens hem de belangrijkste rol bij veel beslissingen in het economisch Utrechtse centrum. Dat geldt met name bij van de vernieuwing van Hoog Catharijne en de ontwikkeling van het Stationsgebied. Het stadsbestuur en de ondernemingen vormen daarin een mix, aldus Franssen, waarbinnen het heel ondoorzichtig is wie wat bepaalt.
Maar uiteindelijk, stelt hij, is het stadsbestuur verantwoordelijk. ‘Dat heeft er in dat deel van Utrecht voor gekozen te bouwen in een dichte bepakking.’ Franssen vindt dat aan één kant ook wel begrijpelijk, ‘want de gemeente wil quitte spelen. Het gaat daar om veel geld. Als stad kan je daar niet te veel aan kwijtraken, dus moeten er concessies worden gedaan. Maar soms denk ik wel: krijg je al die kantoren wel vol? En wat gaat er dan elders leeg staan?’
Dat de macht van de grote geldschieters in het Stationsgebied niet is te onderschatten bleek recentelijk uit een aantal zaken. Ten eerste betreft dat de weigering van Klépierre om de nieuwe Moreelsebrug, speciaal gebouwd voor fietsers en voetgangers, te laten aansluiten op de treinperrons en op het nieuwe tramstation in de Uithoflijn.
Klépierre houdt vast aan het met de gemeente gesloten contract waarin is bepaald dat de rechtstreekse looproute van station naar binnenstad via Hoog Catharijne gaat. Daarmee worden alle reizigers gedwongen zoveel mogelijk door het winkelcentrum te lopen. In het AD/UN vergoeilijkte wethouder Victor Everhardt die maatregel met het slappe argument dat de voetgangersstroom anders te veel versnipperd raakt en dat dit niet goed zou zijn voor de sociale veiligheid.
Diezelfde veiligheidsaspecten komen aan de orde bij de bouw van het tramstation. Daar wordt straks een ‘glazen muur’ neergezet die een directe loopverbinding richting Mariaplaats onmogelijk maakt. Ook hier zegt het stadsbestuur dat het te gevaarlijk is als reizigers de tramrails kruisen of de busbaan oversteken.
De consequentie is dat tramreizigers erdoor worden gedwongen eerst naar de OV-terminal te lopen, waar ze een trap op moeten om 50 meter verder weer af te kunnen dalen naar het Moreelsepark. Dit betekent een omweg van circa 500 meter.
De alternatieve oplossing - aansluiting op de Moreelsebrug – is onmogelijk vanwege het verzet van Klépierre.
Ik voorspel dat beide kwesties in de toekomst geen stand houden. AD/UN-columnist Jerry Goossens sprak er al zijn woede over uit. Hij schreef:
De werkelijke reden is dat reizigers door gemeente, NS en vastgoedboer Klépierre als koopvee worden gezien, dat langs de winkels in het 'ov-concept' moet worden gejaagd. Bij de onderhandelingen over het stationsgebied heeft de gemeente zich zo in het pak laten naaien dat de vastgoedmaffia bepaalt waar je in Utrecht mag gaan en staan. Eén verplichte IKEA-route voor de hele binnenstad. De natte droom van de godvergeten middenstand.
Glazend wand? Ik weet nog wel een winkel waar ze mokers verkopen.
Dick Franssen gebruikte indertijd meestal minder scherpe bewoordingen. Maar hij legde even vaak de vinger op de zere plek. Zijn rubriek in het UN begon hij uit betrokkenheid met de stad. ‘Ik ben opgegroeid in Zwolle en houd van de sfeer van oude steden. De ontwikkelingen in Utrecht gingen me daarom aan het hart.’
Hij omschrijft de situatie rond 1973 als ‘vreselijk’. ‘Hele gebieden stonden op instorten, zoals de Breedstraatbuurt en de stegen aan weerszijden van de Oudegracht. Ook in de omgeving van de Springweg was het een puinhoop.’
Via zijn rubriek kreeg hij bijna tien jaar lang de kans om daarover vanuit betrokkenheid te schrijven. ‘Je mocht je eigen mening geven. Maar wel steeds op basis van de feiten. Die heb ik altijd goed uitgezocht. Daar kreeg ik op de redactie gelukkig veel tijd voor.’
Door zijn rubriek legde Franssen veel contacten. Zoals met de Werkgroep Herstel Leefbaarheid oude Wijken. Maar ook met ambtenaren van de ROVU, onder wie Jaap Barentsen. ‘Met hen filosofeerde ik over de stad.’
Hij gelooft dat zijn stukjes zeker hebben bijgedragen aan de stadsvernieuwing. ‘Ze werden op het stadhuis heel goed gelezen. Sommige ambtenaren waren een beetje bang voor me. Die wilden niet graag in de krant komen. Maar als je maar blijft zeuren, dan krijg je op den duur wel betekenis.’
Op zijn manier was Franssen daarmee de ‘luis in de pels’ van het gemeentebestuur. Hij betreurt het dat die journalistieke functie is verwaterd. ‘Na het teruglopen van de oplage van het UN weten mensen steeds minder van wat er speelt. De stadsredactie van het huidige AD/UN geeft wel een aardig beeld, maar heeft te weinig bereik. Ook RTVUtrecht kan dat niet goedmaken.’
De invloed van de pers op het stadsbestuur in Utrecht is volgens Franssen veel minder geworden. ‘De gemeente maakt zelfs geen knipselkrant meer met publicaties over de stad. Dat vind ik slecht. Veel ambtenaren wonen niet in Utrecht en krijgen dus niet te lezen wat er in deze stad gebeurt.’
Volgende deel: Leefbaar Utrecht bracht opwinding en gedoe