Welvaart Utrecht 24 - Strijd om behoud middeleeuws erfgoed
Gepubliceerd: woensdag 26 april 2017 07:00
De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 24.
Louis Engelman - In het proces van de wijkvernieuwing aan het begin van de jaren zeventig kan je de rol van de ‘Stichting Werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude Stadswijken’ voor de oude stad gerust visionair noemen. Niet alleen de meer monumentale delen van Utrecht werden door deze club onder de loep genomen, ook de Utrechtse stegen verdienden volgens hen alle aandacht.
In oktober 1978 bracht de werkgroep hierover een alarmerend rapport uit (Utrechtse stegen in het slop). Daarin werd de vinger gelegd op de deplorabele toestand waarin veel van deze achterafstraatjes verkeerden. “De meeste stegen bieden een troosteloze aanblik’, schreven zij toen. ‘De huizen die niet zijn omgebouwd tot opslagruimten, bevinden zich in vervallen toestand, zijn verveloos en hebben veelal dicht geplankte ramen’.
Volgens de Werkgroep zouden de stegen, die weliswaar onder ‘beschermd stadsgebied’ vielen, veel meer moeten worden gewaardeerd. ‘In historisch opzicht vormen ze een onmisbaar onderdeel van het karakter van de oude binnenstad.’
De uit de middeleeuwen stammende straatjes hadden, aldus de opstellers van het rapport, veel te bieden en mochten ze niet langer alleen maar worden gezien als doorgangsroutes voor de aanliggende winkels.
Er was bij de stichting wel begrip voor de gedachte dat sloop van de huizen in de steegjes tot een aanzienlijke woonverbetering zou leiden, want de armoede en de slechte hygiënische toestanden in de woninkjes uit het begin van de vorige eeuw stond velen nog scherp voor de geest. Maar tegelijkertijd zou deze afbraak de stad onherstelbaar vernielen. Verbetering van de woningen met de moderne bouwmiddelen lag meer voor de hand. En dat is dus gebeurd. Rapporten als die van de Werkgroep hebben het denken over sloop in de binnenstad ingrijpend veranderd.
In het boek van Kees Visser zegt emeritus hoogleraar sociologie Gerrit Jansen het zo: ‘De stad als een plek om op gesteld te zijn, om emotioneel aan te hangen en om plezier te hebben, was nog nooit in kaart gebracht. De ontdekking van de betekenis van de stad als ontmoetingsplek, als ontspanningsruimte, heeft het begin ingeluid van de omslag in het denken over de binnenstad.’
Ecoloog Bert Maes behoorde tot één van de leidende figuren in Werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude Stadswijken. In zijn monumentale woning aan Achter Clarenburg 2 vertelt hij hoe amateuristisch de werkgroep vanaf 1971 aanvankelijk te werk ging.
‘Wij waren een stel naïeve biologen, die zich verenigden’, zegt hij. ‘Vanuit de ecologie keken we met die ogen naar de binnenstad, net zoals naar de natuur. We letten op de diversiteit en trokken een parallel met de stad. Want in zo’n 2000 jaar oude stad vind je die diversiteit ook terug. Dat is een kostbaar bezit en heel boeiend.’
De werkgroepsleden besloten de stad te inventariseren op dezelfde wijze als ze dat in hun eigen vakgebied deden. Bert: ‘We hadden al geconstateerd dat er door de bouw van HC een verlies aan archeologie was opgetreden. Maar bij de inventarisatie schrokken we ons te pletter.’
De plannen van de gemeente betroffen, ontdekte de werkgroep, vooral doorbraken in wijken. ‘De gedachte heerste dat de auto overal moest kunnen komen. En wegen werden dwars door monumenten heen gepland.’
Ook in de Nota Kernbeeld werd, aldus Bert, alleen maar in termen van verkeer gedacht. ‘Moet je je voorstellen: er bestond ooit een idee om rondom de Domkerk een carré van flatwoningen te bouwen. Dat kan je toch niet bedenken!? Gelukkig is dat niet doorgegaan.’
Dwars door middeleeuwse bebouwing van Achter Clarenburg was ook een brede weg geprojecteerd. Bert: ‘Die liep dan door naar de Springweg, waarvan de helft moest worden gesloopt, naar de Twijnstraat, ook half gesloopt, tot aan het Ledig Erf. Daar zou de weg aansluiten op een spaghetti van wegen.
De gedachte was: de auto moet tot aan de winkels in de binnenstad kunnen komen. Het ging uitsluitend om de economie van de stad: winkels, kantoren en verkeer. Voor wonen was er geen grote plek toebedeeld, die functie was in die plannen volkomen ondergeschikt.’
De studenten stelden daar, vertelt Maes, een andere visie tegenover. ‘Die zagen: hé, hier ligt een fantastische mooie oude stad. Als je die weghaalt, komt die nooit meer terug. Wij waren ons bewust van het belang van dit erfgoed. En van het belang van de leefbaarheid in de stad. We wilden niet dat de hele stad een type Overvecht zou worden. Nu was er nog die enorme keuzemogelijkheid, met al die straatjes en steegjes. Met stukjes groen. Dat alles stond haaks op die autoplannen. Bovendien kon je in de binnenstad alles met de fiets doen.’
Volgende deel: Afbraakwoede nog niet getemperd