Welvaart Utrecht 23 - Buurtcomités roepen stad halt toe
Gepubliceerd: maandag 24 april 2017 07:00
De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 23.
Louis Engelman - De maatschappelijke veranderingen die zich aan het eind van de jaren zestig aandienden (ontkerkelijking, doorbreken van politieke status quo, studentenonlusten en Provo) waren sterk van invloed op een andere kijk op het stedelijk wonen.
Oud-wethouder Ad van Hassel was daar getuige van. ‘De periode 1968 heeft zeker een rol gespeeld in het nieuwe denken’, zegt hij. ‘De burgers hadden inmiddels hogere inkomsten gekregen en begonnen bezwaar te maken tegen de leefomstandigheden in de oude wijken. Die verpauperden.’
In Sterrenwijk was er volgens hem weinig verzet tegen sloop en nieuwbouw. ‘Maar daarna groeide dat. Want ook voor Lombok bestonden er ideeën om deze wijk te slopen en te vervangen door nieuwe woningen.’
Tegen die opruimingsdrift van de gemeente kwamen de mensen, aldus Van Hassel, in opstand. ‘Dat leidde aanvankelijk vaak tot een felle strijd tussen bewoners en de politiek. Pas later werd er meer naar de burgers geluisterd, zoals op de Abstederdijk. Maar dat betekende ook dat er renovaties werden uitgevoerd die veel duurder waren dan sloop en nieuwbouw.’
Terugkijkend zegt de oud-wethouder toch blij te zijn met de opknapprojecten. ‘Als er voornamelijk nieuwbouw zou zijn gepleegd, dan was het karakter van de buurten heel anders geweest dan nu. De structuur en maatvoering van de stad konden worden gehandhaafd.’
Dat dit het uiteindelijke resultaat is geworden is overigens maar beperkt op het conto van de politiek te schrijven. De focus van het bestuur was tot circa 1972 sterk gericht op de economische ontwikkeling van de stad. Het ging vooral om Hoog Catharijne, verkeersontwikkeling en behoud van de winkelfunctie van de binnenstad.
Het wonen was daaraan tamelijk ondergeschikt. De stad liet honderden huizen verkrotten, die eerder waren aangekocht om de voorgenomen verkeersdoorbraken te realiseren. In afwachting van de afbraak werden ze dichtgeplankt. Tot ergernis van de omwonenden die hun straten zagen verloederen en steeds onzekerder werden over de toekomst van hun eigen woningen. Rond 1970 was dat aantal dichtgespijkerde huizen tot 2500 opgelopen.
De aanpak van de achteruitgang van de stad veranderde pas toen ook het bestuur – onder invloed van de protesterende buurtcomités - begon in te zien dat aan de verpaupering van de wijken een halt moest worden toegeroepen. Sommige buurten waren in zo’n negatieve spiraal terecht gekomen dat de woonomgeving ook de sociaal maatschappelijke functie beïnvloedde.
Veel huizen in die wijken voldeden bovendien al lang niet meer aan de moderne eisen van luxe en hygiëne. Douches ontbraken en vele hadden nog een droogprivaat, dus zonder aansluiting op de riolering. Wie daar financieel toe in staat was vertrok naar een nieuwbouwbuurt in de omliggende gemeenten.
Pas na 1972 is de stadsvernieuwing in Utrecht echt goed van de grond gekomen. Aanvankelijk had het stadsbestuur zich - om de woningnood te bestrijden - vooral gericht op de verbetering van de negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse wijken. Maar het woningbezit van de gemeente was te zeer gespreid. Bovendien bleek dit bezit niet aaneengesloten waardoor het lastig werd om samen met de corporaties tot een grootscheepse aanpak te komen.
Een extra probleem was dat de particuliere eigenaren in de tussenliggende delen vanwege de kosten bijna nooit echt bereid waren om aan een vernieuwingsproject deel te nemen. En zeker niet als daarvoor hun huizen moesten worden gesloopt. In die tijd werd voor die afbraak overigens nog het jargonwoord ‘geamoveerd’ gebruikt.
Volgende deel: Strijd om behoud middeleeuws erfgoed