Welvaart Utrecht 22 - Sloop niet enige oplossing
Gepubliceerd: vrijdag 21 april 2017 07:00
De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 22.
Louis Engelman - Dat er aan het begin van de jaren zeventig veel aan de huizen in Utrecht moest worden verbeterd, was wel duidelijk. De nota ‘De toekomst van het wonen in oude stadswijken’ van 1972 schetste helder hoe groot het probleem was. Van de 81.000 woningen in de stad waren er bijna 47.000 vooroorlogs. Daarvan was slechts 13,5 procent van voldoende kwaliteit.
Daarom besloot Utrecht over te gaan tot een grootscheeps onderzoek naar de staat van de huizen, ook van particuliere bezitters. Dat leidde er in 1975 toe dat 34 stadsvernieuwingsgebieden werden aangewezen. Tezamen omvatten die 18.500 woningen. Per gebied werd de meest wenselijke aanpak aangegeven: sloop en nieuwbouw of renovatie.
Niet onverwacht zorgde dit voor onrust in deze buurten. De wijkcomités reageerden getergd. Omdat de ambtenaren de huizen aan de hand van een puntensysteem beoordeelden, bleken de bewoners - die er soms zelf hun eigen paleisje van hebben gemaakt - nauwelijks iets over de toekomst van hun woning te mogen zeggen.
Ook ontstonden er rare situaties. Zo vertelt Els Leicher, die vanuit Wijk C naar de Fabrieksstraat was verhuisd, dat ze begin jaren zeventig in de brievenbus van haar net met subsidie van de gemeente opgeknapte woning een brief van het stadsbestuur aantrof. Daarin stond: ‘We gaan uw woning onbewoonbaar verklaren.’ Veel van haar buren hadden dezelfde brief ontvangen.
Leicher, die toetrad tot het buurtcomité: ‘De gemeente had geen idee wat er met zo’n ingewikkeld gebiedje als de Fabrieksstraat moest gebeuren. Ze hadden alleen maar een beleid van onbewoonbaar verklaring.’
Uiteraard gingen de bewoners daar niet zonder meer mee akkoord. Na stevige discussies met raadsleden en ambtenaren kwam er een haalbaarheidsonderzoek. Dat leidde er uiteindelijk toe dat een deel van de buurt kon blijven staan, waaronder de woning van Els. Maar het was een moeizame strijd. Leicher: ‘Het versterken van de woonfunctie in een gebied dat toch redelijk dichtbij de binnenstad ligt speelde toen nog helemaal niet.’
Toch drong ook bij het stadsbestuur als gevolg van de protesten het besef door dat sloop niet de enige weg naar stadsvernieuwing was. Dit leidde in 1978 tot een herziening van de nota over het wonen in oude wijken, waarbij het aantal stadsvernieuwingsgebieden naar 85 werd uitgebreid en duidelijker werd aangegeven welke termijnen er voor de uitvoering van de plannen golden. Maar ook dat vonden de wijkcomités nog vaak te onzeker. Onder druk van de comités werden sloop- en nieuwbouwplannen ook daarna nog geregeld omgevormd tot renovatieprojecten.
Gemeenteambtenaar Siert de Vos (tegenwoordig secretaris van de Projectorganisatie Stationsgebied) herinnert zich uit die tijd nog een andere ontwikkeling. Die hield verband met de slechte economische situatie in de bouwsector. De Vos: ‘De opdrachtportefeuilles van de aannemers waren sterk teruggelopen. Er werd weinig verdiend en de rente liep torenhoog op.’
Daarom zagen deze bedrijven volgens De Vos wel brood in het restauratiewerk. Dat werd vanaf 1975 door de gemeente aangeboden, nadat een deel van de oude stad tot beschermd stadsgezicht was aangewezen. ‘Die aanwijzing bracht rijksbudgetten voor de rehabilitatie van rijksmonumenten en beeldbepalende panden met zich mee. In de loop der tijd zijn daar miljoenen guldens naar toe gegaan.’
De viering van het ‘Monumentenjaar 1975’ hielp daarbij. De Vos: ‘De gemeente maakte geld vrij voor een speciaal herstelprogramma. Daar zaten onder meer de wal- en werfmuren bij, Breyerskameren aan de Wittevrouwensingel en de Minrebroederstraat 1.’
Maar nog belangrijker was volgens hem het effect van de nota ‘Gemeentelijk Monumentaal Bezit’. Daarin werd voorgesteld om de monumentale panden die ooit waren aangekocht voor de sloop in erfpacht uit te geven met een verbeterplicht.
De Vos: ‘Aanvankelijk werd de opstal verkocht voor 1 gulden mét een forse rehabilitatiesubsidie. Dat gold bijvoorbeeld voor de panden 4, 5 en 6 aan het Buurkerkhof. Voor de plaatselijke aannemers waren dit ideale projecten om hun personeel aan het werk te houden. Ik schat dat er door de gemeente met deze formule zo’n honderd panden in de binnenstad in erfpacht zijn uitgegeven, waarin tussen de 800 en 1000 appartementen zijn gebouwd.’
De regeling bleek - vooral voor de bouwers - zo succesvol dat het aanvankelijke symbolische bedrag van 1 gulden al snel plaats maakte voor een normale commerciële vergoeding.
Volgende deel: Buurtcomités roepen stad halt toe