Utrechtse toe(n)standen - “Wij mogen niks doen”, zei die politieman.
Gepubliceerd: donderdag 7 april 2016 06:00
Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig, tachtig en negentig van de vorige eeuw.
Ons eerste ‘multiculturele’ kleine toneelstuk Cirkels werd vier keer opgevoerd, uitsluitend voor vrouwen. Van de acht speelsters hadden er twee te kennen gegeven wel te willen meedoen aan een nieuw groot opgezet stuk, dat vaker, overal en ook voor mannen zou spelen. Dat waren Carla en – laat ik haar Ceyda noemen.
Carla woonde op Kanaleneiland en had er bewust voor gekozen om daar te blijven ondanks de snel veranderende populatie. “Ik houd juist wel van een beetje kleur! Ik vind dat contact met andere mensen juist leuk.” Haar zoontje trok veel op met een groepje oudere Marokkaanse jongetjes uit de buurt.
Carla: “Hij was huilerig in die tijd, ik merkte dat er iets met hem was. Opeens was er geld uit mijn portemonnee verdwenen. Vragen. Huilen. Bekennen dat hij dat deed onder druk van die jongens. Hij moest ook op de uitkijk staan bij V&D, de anderen jatten. We spraken met elkaar af dat het beter was die jongens te mijden. Toen werd hij door hen in het Amsterdam-Rijnkanaal gegooid. Mijn man zei: ‘Als ik die knapen in handen krijg, is het met ze gebeurd!” Toen zei de politieagent: ‘Trek hem dan asjeblieft naar binnen als je dat doet, dat niemand het ziet. Want wij mogen niks doen. Als we niks zien, is er geen probleem.’
Ik wilde helemaal niet weg van Kanaleneiland, maar als je kind daar niet meer veilig is, moet je wel. We wilden naar een andere wijk in Utrecht, maar bij Bouw- en Woningdienst werd de verhuisvergunning geweigerd omdat ze de reden voor vertrek discriminerend vonden. Toen besloten we om uit Utrecht weg te gaan.”
Ceyda was getrouwd en had twee kinderen. Haar man was werkloos en zat de hele dag in een Turks koffiehuis. Zij werkte in een winkel, maar op een dag zag haar man haar in die winkel praten en lachen met klanten. Hij sleurde haar de winkel uit naar huis, jaloers dat ze zoveel plezier had met vreemden.Dat mocht niet.
Ceyda zocht manieren om hem niet van zich af te stoten en toch zoveel mogelijk haar eigen gang te kunnen gaan. Scheiden was geen optie want een vrouwenvogel maakt het nest. (zie een van de vorige columns). Om haar man ter wille te zijn, ging ze buiten met een hoofddoekje lopen. Toen zij daar na een paar weken aan gewend was, vond hij dat dat niet hoefde. En later weer wél… Om gek van te worden.
Marlies en ik bedachten een toneelverhaal dat typerend was voor al deze ervaringen. En hoe de bewoners van dit soort wijken werden benaderd door de beleidsbepalers uit die tijd: zoek het maar uit met mekaar en dan liefst zo dat wij er geen last van hebben.
We maakten het stuk De dag, de nacht en het overleven. Daarinzien we Nederlandse Nel en Turkse Fatma die allebei een opleiding voor peuterleidster volgen. Om daarna een baan op een multicultureel kinderdagverblijf te krijgen, moeten ze met elkaar een overlevingstocht van zeven dagen tot een goed einde brengen. Om zo ‘versneld te leren integreren’. Een harde voorwaarde dus voor het verwerven van het diploma.
(Ik weet nog dat we bang waren dat we een beleidsambtenaar in werkelijkheid op zo’n idee zou komen. Niets was onmogelijk in die tijd.)
Carla en Ceyda volgden in hun echte leven allebei zo’n cursus. Ceyda kreeg die cursus gesubsidieerd, Carla moest alles zelf betalen.
Uit het toneelstuk:
Nel: Eerst een cursus van twee jaar, dan word ik verplicht een week met jou de rimboe ingestuurd om verplicht honderd kilometer te lopen. "Jullie moeten op die tocht elkaars culturele identiteit leren kennen". Alsof ik die al niet elke dag verplicht om me heen ziet. "Jullie moeten daar leren te incasseren, je aan te passen, tolerant te zijn en problemen met elkaar op te lossen". Man, ik doe niet anders! Dus Nel zet door, Nel maakt geen heibel en bijt haar tong af, want anders krijgt ze die baan niet.
Fatma: Ik kan ook klagen. Ik heb ook de cursus moeten volgen. Twee keer in de week 's avonds weggaan. Je weet hoe moeilijk dat is bij ons voor een vrouw, 's avonds weggaan.
Nel: Maar voor jou was die cursus gratis. En ik heb hem zelf moeten betalen!
Fatma: Daar kun je mij de schuld toch niet van geven!
Nel: Wie moet ik dan de schuld geven?
Gegarandeerd als ik me met een hoofddoekje om had opgegeven, dat die cursus me niks had gekost. Zo is het! Ik moet drie avonden gaan schoonmaken om dat geld op te brengen. Ik heb ook alleen maar lagere school en nog een bietje. Makkelijk hoor om te doen of wij het allemaal voor mekaar hebben.
In het stuk zien we dat ze zich vastlopen bij een kapotte brug over een kloof. Ze kunnen niet verder. Wat nu?
Ze moeten halt houden. Op die dag en in die nacht worden de vrouwen door de omstandigheden gedwongen om meer van zichzelf te laten zien. Vooral het uitwisselen van ervaringen met hun mannen en kinderen brengt contact tussen hen tot stand.
Bij de kapotte brug spookt ook een Marokkaanse vrouw rond: als geest, sprookjesvertelster, oude wijze en grootmoeder vertelt zij het verhaal van Nel en Fatma, maar dan in de vorm van een oud Arabisch sprookje.
Toen we de tekst voorlazen, huilden ‘Nel’ en ‘Fatma’ van de eerste tot de laatste minuut. Ze werden overspoeld door de overweldigende herkenning van de dilemma’s in hun leven. En de manier waarop de toneeltekst daar recht aan deed. Het was een onvergetelijk moment. We waren er allemaal van overtuigd dat we iets heel moois gingen maken met elkaar. Het regieproces kon beginnen. Dachten we...
Maar toen kreeg Ceyda thuis dus weer eens problemen...
Daarover volgende week.