Utrechtse toe(n)standen - U bent geen dokter, u bent een paardenslager!
Gepubliceerd: donderdag 29 oktober 2015 07:00
Jos Bours (1946) richtte in 1977 met een groep toneelmakers het Stut Theater op, dat samen met bewoners uit Utrechtse wijken toneel maakte over wat er in de buurten leeft. In 'Utrechtse toe(n)standen' kijkt hij terug op die jaren en de ‘gewone mensen’ die hij tegenkwam. Soms verbaast hij zich over het verschil tussen toen en nu. Dan weer vraagt hij zich af of er eigenlijk wel iets is veranderd.
Rein en Theo (3).
Maandag 2 oktober 1978. Bijna één voor één heeft Marlies ze de afgelopen week over de streep moeten trekken om toch te komen, maar er zijn er dan toch een aantal WAO-ers gekomen. Theo is daar ook bij! Vier mannen, vier vrouwen. En… binnen de kortste keren vliegen de verhalen over tafel. Vooral over hoe ze door bedrijfsartsen zijn behandeld.
“Als je bij die lui binnenstapt, dan zie je ze al denken: die vent is erop uit om mij te belazeren Ze beschouwen je al bij voorbaat als simulant.”
“Als je naar het GAK gaat, kan je beter koffie en brood meenemen want ze laten je rustig uren wachten.”
“Het eerste wat ze zeggen is: gaat u het maandag maar weer proberen!”
“Ik heb intussen meer dan dertig keer in het ziekenhuis gelegen en dan nóg vraagt ie: “Ja. Wat mankeert u nu eigenlijk?” Ik werd zo kwaad. Ik zei: U bent geen dokter, u bent een paardenslager!”
Nou, vragen wij, laat dan maar eens zien hoe dat ging.
Ze staan - tot mijn verbazing - allemaal op en gaan in de “wachtkamer” zitten. Een voor een worden ze door mij (als arts) naar binnen geroepen. Zoals dat ook in het écht gaat. Maar er komt geen leven in het spel. Ik zie Theo al kritisch kijken. Na een paar minuten steekt hij zijn hand op.
“Jos, wat ik even wil zeggen: zoals jij de dokter speelt, zo gaat dat niet, hoor. Dat is veel te… hoe moet ik het zeggen: niet écht. Ik ben wel geen toneelspeler, maar… mag ik het even voordoen?’
Ik geef graag mijn witte jas aan Theo. Iedereen gniffelt: die staat ‘m als gegoten. Hij roept Truus uit de wachtkamer naar zich toe en bekijkt haar handenwrijvend van top tot teen als ze naar hem toeloopt. “Nou mevrouwtje, dat loopt nog lekker, nietwaar?”
Hij gaat zitten, zoekt zuchtend in zijn papieren terwijl hij de hele tijd “ja ja ja” zegt, hij kijkt Truus geen moment aan en mompelt maar door.
“Mevrouw Brandts aha, daar heb ik u! Ja…klopt ja, klopt, aha, Brands ja, nietwaar? Mmm… Maar… wat zijn nu eigenlijk de klachten?”
Als Truus antwoord geeft, onderbreekt hij haar, neemt de telefoon op en start een ellenlang gesprek met zijn echtgenote aan de andere kant van de lijn over een etentje diezelfde avond. Truus zit er verslagen en moedeloos bij, aan de kant knikt iedereen en wijst naar Theo: ja, precies, zo gaat het!
Als hij daarna Rein als patiënt oproept, tapt hij weer uit een ander vaatje:
“Wat hebt u nou eigenlijk, meneer Mesman?”
Rein: “Mersman is de naam! U kunt beter vragen wat ik niet heb, dokter”
Theo: “Gehoorklachten lees ik hier… mmm… jaja. Gaat u eens even staan.”
Hij loopt achter Rein langs en zegt zacht iets achter zijn rug.
Rein: “Wat zegt u, dokter?”
Theo: “Aha, dat hebt u dus wel degelijk verstaan. Juist, juist.”
Hij controleert zijn ademhaling.
“Zuchten, ja, prima, nog eens zuchten, ja, prima prima.”
Onverhoeds controleert hij met een hamertje de kniereflexen. Hij mompelt voortdurend in zichzelf. “Juist juist. Nou meneer Mesman”…
“Mersman, dokter.”
“Ik zou zeggen: gaat u het maandag maar weer eens proberen! Volgende patiënt!”
Het nagesprek is hilarisch. Wat heeft Theo goed en gedetailleerd gekeken naar de artsen met wie hij te maken kreeg! Zo gaat het, bevestigt iedereen. Er komen nóg meer verhalen. Dát zijn de dingen die we in het stuk moeten laten zien!
Hennie vertelt later een onthullend verhaal: in de tijd dat ze nog schoonmaakster was, werd ze precies zo elke keer door de controlerend arts snel weer aan het werk gestuurd. Maar toen ze had doorgestudeerd en maatschappelijk werkster was geworden, ging ze met dezelfde klachten naar de bedrijfsvereniging. Toen was het: ach mevrouw, misschien moet u eens een tijdje thuisblijven, bijtanken, zodat de klachten minder worden. Komt u over een week of zes maar weer eens terug!
Zo verzamelen we de echte verhalen. Die steeds persoonlijker worden. Vooral als het gaat over de problemen thuis die ze spelen:
Vrouw: “Man, je zit de hele dag in huis op mijn lip! Donder toch eens op. Ga een keer de deur uit!”
Man: “En waar moet ik naar toe dan?”
Vrouw: “Wandelen in het park.. weet ik veel.”
Man: “Ha! Weet je wat ze dan zeggen? Kijk, daar heb je er weer één die profiteert van onze centen”.
Vrouw: “Jij bent een hopeloos geval, jij!”
Man: “En jij snapt er niks van!”
Vrouw: “Ach, flikker toch op man!”
Daar worden wij stil van. We nemen alle teksten op en vandaaruit maken we de tekst voor het toneelstuk. Zodat ze in hun eigen taal spelen. Die gaan we oefenen. En dan: óp naar de eerste voorstelling!