Utrechtse toe(n)standen - Truus en Cor: “Dwazen zijn wij, die ze het lachen niet kunnen afleren
Gepubliceerd: donderdag 11 februari 2016 10:00
Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.
Ik houd van humor waarmee mensen zichzelf relativeren. Een voorbeeld. We maakten ooit met een vijftal Utrechtse Marokkaanse jonge mannen een toneelstuk over hoe zij met veel moeite het rechte pad probeerden te vinden. Ik herinner me hoe we een keer met alle spelers per busje naar Amsterdam reden om daar op te treden. Een van hen tikte me opeens op de schouder.
“Jos.. alle mensen die jou nou zo zien rijden met dit busje, die denken: die Jos, dat is een goede man, die doet goed werk. Die brengt een busje vol Marokkanen naar Schiphol!”
De vorige keer schreef ik over de overeenkomsten tussen het Limburgs en het Utrechts. Er is nóg een overeenkomst: Utrechters en Limburgers kunnen zichzelf relativeren. “Kiek die ouw krak!”, zei mijn schoonmoeder altijd als ze moeizaam uit haar leunstoel overeind kwam.
Ik ben in mijn werk veel Utrechters tegengekomen die zichzelf ook wel op de plaats kunnen zetten. Vooral op de tribunes van FC Utrecht (voorheen DOS) hoor je nog wel eens een relativerende zin.
“DOS ken niks. Ze kenne geeneens degradere!”
Of deze dialoog tussen twee vrouwen in datzelfde stadion:
Vrouw 1: “Ze motte wel winnen, hoor!”
Vrouw 2: “Ja. Want as ze winnen, gaat de week lekker snel.”
Een paar maanden geleden waren we in Crematorium Daalwijck. Niet echt een plek waar de humor voor het opscheppen ligt, zou je zeggen. En toch konden we tijdens de drukbezochte herdenkingsdienst voor Truus een paar keer ons lachen niet houden. Nee, ze is er niet meer, Truus, de helft van het onafscheidelijke duo ‘Truus en Cor” uit Sterrenwijk. De twee hartsvriendinnen hebben jaren bij ons meegespeeld en ze waren de sterren van het toneel. En toch zo verschillend.
Cor, de meest serieuze van de twee en de meest emotionele. En Truus, die het lang niet altijd makkelijke leven altijd met een onverwoestbaar optimisme benaderde. Haar dood ook trouwens. Een van haar zonen vertelde dat ze samen de afscheidsdienst hadden voorbereid: wie zou wat zeggen? Wat voor muziek zouden ze draaien? “Nou”, had Truus gezegd, “we motte in ieder geval zorgen dat ze flink jaanke!” Dat was Truus. Een ‘dwaas’ die ze het lachen niet hebben kunnen afleren.
Je hebt heel verschillende soorten humor. In de volkswijken wordt de lach voortdurend gezocht. Lachen móet, want “er is al ellende zat”. Maar je kunt je problemen ook weglachen. “Aah joh, laat ze toch allemaal de klere krijgen! Wind je niet op! Blijf de zonnige kant van het leven zien!” Dat was Truus. Ik kwam haar en Cor voor het eerst tegen toen we het stuk Carnaval der Lachebekken instudeerden ter gelegenheid van ons tienjarig bestaan. Daarin lieten we zien hoe de crisis van de jaren tachtig het leven in de wijken ontwrichtte. Een behoorlijk zwaar onderwerp, zeker. Maar de ondertitel was: dwazen zijn wij, die men het lachen niet kan afleren. En dat was met Truus en Cor op de planken helemaal waar. Dat begon al tijdens de repetities.
Truus speelde de vrouw van een man die door een fabriekssluiting nu de hele dag “thuis liep”. Nou ja, liep… hij zat daar maar, zonder een woord te zeggen. Zij was bezig met van alles en nog wat: ze streek en vouwde de was en organiseerde haar huishouwen. Intussen praatte en praatte ze maar door in een poging tot haar man door te dringen. Maar hij reageerde nergens op. Zij probeerde hem te troosten, ze sloeg een arm om hem heen. Maar hij zweeg.
Truus was onvermoeibaar. Met een ongelooflijke energie probeerde ze de grote lap tekst onder de knie te krijgen. Intussen zag ik dat Cor zich kapot ergerde aan die zwijgende man. “Oh, die kerel, mot je hem daar nou zien zitten, of er een klem op ze kaken zit. Nou, ik zou een stuk worst uit de ijskast pakken en zeggen: hier, vreet op! Ken ik tenminste de woorden uit je bek trekken!”
Rein, die de rol van de zwijgende man speelde, vond het allemaal prachtig en plaagde zijn tegenspeelster. “Verdomme Truus, ken je die tekst nou nóg niet? Je moet eens een voorbeeld nemen aan mij!”
Cor kon het niet meer houden. “Truus! Druk toch die strijkbout op ze wang!”
Ik realiseer me al schrijvend dat zo’n tekst lezen nog niet de helft oproept aan zeggingskracht. Je moet Cor en Truus gewoon zien en horen om te snappen wat ik bedoel. Daarom een videofragment uit het toneelstuk Liefde over liefdes- en sekservaringen van ouderen. Regisseur Ingeborg Hornsveld had Cor en Truus samen geïnterviewd en veel van hun antwoorden kon ik letterlijk gebruiken in de tekst die ik schreef. Ze kregen een plek op het toneel, net als de twee oude kereltjes in de Muppett-show. Daar konden ze , in een soort loge, kommetaor geven op van alles en nog wat.
In dit fragment vullen ze samen een enquête in over sekservaringen van ouderen.