Utrechtse toe(n)standen - “Straks slaan ze mekaar nog dood.”
Gepubliceerd: donderdag 26 november 2015 07:00
Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.
De Limburgse metselaar zegt:
“Je kan tegen een baas zeggen wat je wil, daar geeft ie niks om. Al sla je hem tegen de kop. Hij heeft maar één gevoelige plek: daar rechtsachter, op zijn tes, waar het geld zit, daar moet je ‘m raken.”
In de vroege ochtend van de zevende mei 1985 scheur ik samen met Jos van de Borgt, een jonge districtsbestuurder, door de Utrechtse binnenstad naar een aantal bouwprojecten die plat moeten. Onder de kaderleden van de bond is het pessimisme groot: een staking beginnen in een tijd waarin je alleen maar op je knieën moet liggen voor elke baas, gaat dat lukken? Jos is niet zo bang. Hij weet dat de woede op de steigers even groot is als de angst. Hij is zelf als timmerman in de bouw begonnen: hij weet wat er leeft.
Om zeven uur stappen we een bedompte bouwkeet binnen. Zeven slaperige hoofden draaien zich om. Jos deelt pamfletten uit en houdt al lopend zijn verhaal. De meesten staren naar het pamflet, en kijken naar elkaar, niemand kijkt de vakbondsman aan. Iedereen wacht op het moment dat het ja of nee moet worden. De eerste die de spanning doorbreekt, is een jonge man die alléén aan een tafeltje zit.
‘Staken natuurlijk!’ roept hij.
Hij steekt zijn hand omhoog. Twee anderen komen de keet binnen.
‘Er wordt hier niet gewerkt!’ roept de jongen hen al tegemoet.
De stakers schrijven zich in: ze komen uit Neerkant, Wychen en Meyel. Twee doen niet mee.
“Richtige profiteurs, die geen lid van de bond zijn dus die krijgen geen 86 gulden, maar 56 gulden per dag van de FNV. Die lafbekken melden zich dan gauw efkes ziek”, zegt de metselaar. “Ik werk voor een onderaannemer uit Meyel. Ik zeg je: het is verdomme enen troep! Ge zijt Uw werk heel niet zeker. Ik vecht hier voor mijn recht. Zou u voor 388 gulden in de week elke dag om vijf uur ’s morgens naar Utrecht varen en pas om half zeven weer thuis zijn?”
We rijden naar Oudwijk, waar aannemer Heyligers een nieuw buurthuis bouwt. Daar voel ik de angst op de steigers.
“Ben jij van de krant?”vraagt een getatoeëerde spierbundel met een drilboor in zijn schoppen van handen. “Als je van mij een foto durft te maken, sla ik je over die muur heen.” Grapje. Van de enige Utrechter die ik die dag tegenkom.
De andere bouwvakkers lachen niet. Het zijn zo’n twintig jonge kerels met een oostelijke tongval. Bij de stemming -staken of niet?- gaan maar drie handen de hoogte in. “Schijters!”, roept drilboor.
De districtsbestuurder praat in het volgende kwartier tien andere handen omhoog.
Langzaam wordt mij duidelijk waarom staken hier zo moeilijk is: van de 22 mensen zijn er 12 rechtstreeks in dienst van Heyligers. Van die 12 staken er maar 4.
De andere stakers zijn van een onderaannemer uit het Overijsselse Oldenbroek. Het zijn metselaars. Ze staken mee, maar niet van harte. Maar voordat ze gaan staken, moeten ze eerst nog even drie kuub mortel wegmetselen, die net is aangevoerd door een kolossale vrachtwagen. Die mag immers niet uitharden.
Zij leggen me in een paar woorden uit waarom hun baas geen stadslui uit het westen van het land (‘die kankerzooi hier’) aanneemt: “Op maandag zijn ze nog niet begonnen en vrijdags zijn ze alweer weg. Hij betaalt nog liever de 150 kilometer die wij moeten rijden.”
Het CNV doet niet mee aan de staking. Dus het zijn vooral jonge CNV'ers die niet staken. Ze drommen in de keet rond de uitvoerder. Die wil niet werken met zo’n verdeelde ploeg: ‘Straks slaan ze mekaar nog dood.’
Ze bellen het kantoor van het CNV. Daar zeggen ze: ‘Probeer staken zo lang mogelijk uit te stellen.’ “Ze hebben allemaal schijt, die boeren,” roept drilboor.
Telefoon. Heyligers aan de lijn: “Geef die van ons staken, onmiddellijk ontslag!” Maar de uitvoerder blijft kalm: “Er wordt hier niemand ontslagen, anders kom je zelf maar hierheen!”
Ik vraag me af in wat voor cowboywereld ik ben terechtgekomen. Een primitiefkapitalistische wereld. En een omgekeerde wereld: buiten wérken de stakers en binnen in de keet zítten de werkwilligen…
Op de Hamburgerstraat staakt trouwens niemand. “Nee, hier zijn ze niet langs geweest.”
Jos Bours (1946) richtte in 1977 met een groep toneelmakers het Stut Theater op, dat samen met bewoners uit Utrechtse wijken toneel maakte over wat er in de buurten leeft. In 'Utrechtse toe(n)standen' kijkt hij terug op die jaren en de ‘gewone mensen’ die hij tegenkwam. Soms verbaast hij zich over het verschil tussen toen en nu. Dan weer vraagt hij zich af of er eigenlijk wel iets is veranderd.