Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.

“Ik zat een keer in de bus, toen waren ze Hoog Catharijne aan het bouwen. Naast me zat een vrouw, echt een dame. Het nette straalde helemaal van haar af. Ze zegt tegen me: “Ik vind het echt een kunstwerk wat daar wordt neergezet. En dan heb ik het niet over de ingenieurs of de tekenkamers, nee, ik heb respect voor de jongens die daar met een helm op lopen.”

Nou, ik kon dat mens wel zoenen! Die zag het nu eindelijk eens. De meesten kijken neer op een bouwvakker: ‘Ooh, die kerel vloekt als een bouwvakker. Of: ze fluiten de vrouwen na’. Het is altijd negatief. Als je de vrouw bent van een metselaar, dan doet dat pijn hoor!”

Het is halverwege de jaren tachtig. Ik schrijf een kleurenbijlage voor het weekblad Vrij Nederland over ‘de bouwvak’. Ook toen was het crisis en ook toen trok de bouw maar niet aan: van de 300.000 bouwvakkers was één op de drie werkloos. En dat kwam hard aan. 

Aan de Hamburgerstraat werd een statig pand gerenoveerd. In dat huis was Alphons Ariëns geboren, de voorvechter van de katholieke Arbeidersbeweging in Twente. Ik maakte kennis met de bouwploeg die daar aan het werk was, een zestal mannen in dienst van het Utrechtse aannemersbedrijf Van den Brink.

De stadsjongens onder hen begonnen meteen grapjes te maken:

“Evert, haal eens gauw een kammetje, we komen in de krant!

Nou, schrijf maar vast op dat we graag naar de vrouwen kijken!”

Katten en dollen dus,

“Ja, dat moet ook, want anders zie je de hele dag alleen maar troffels en stenen”.

Maar ze hadden niet allemáál hun bekkie bij zich. Gert was een stille man en het kostte mij heel wat moeite om hem aan de praat te krijgen. Hij vond zichzelf niet bijzonder genoeg om geïnterviewd te worden.

“Ja Jos, zo zit ik nou eenmaal in elkaar, misschien wel omdat ik van een dorp kom. Die stadsjon­gens, ze zijn de hele dag aan het dollen, maar ze weten niet wat werken is.”

Gert wist dus wél van aanpakken. Bij zijn vorige baas werd de kof­fie staan­de gedronken, zodat je je werk niet hoefde te onderbreken.

“Maar ja, je moet maar denken: wij boerenjongens, wij zijn niet slimmer. Als wij daar hadden gewerkt zoals ze hier werken, was de baas allang failliet geweest."

Nou had zijn baas het sowieso niet gered. Het was een onderhoudsbaasje met veel klantenwerk in de dorpen rond Utrecht. Een man die zijn opdrachten op de achterkant van een sigarendoos schreef. Niet het type aannemer dat een diepe crisis in de bouw overleeft dus. De baas ging failliet en Gert stond met zijn 51 jaar op straat.

“Ik werkloos! Man, dat had ik nog nooit meege­maakt. Je krijgt er een tic van,  je wordt schuw, het is net of ieder­een naar je kijkt. Eerst ging ik aan de telefoon zitten of langs zo'n bouw. Mijn vrouw wilde helemáál hebben dat ik elke baas achterna ging. Want mijn loon ging achteruit van 460 naar 375 gulden in de week. Wat je dan tekort komt, moet je weer goedmaken met klus­sen. In het begin kruip je weg, bang dat je gepakt wordt. Later denk je daar niet meer aan. En dat de buren praten, daar moet je mee leren leven. Maar als ze me vragen om iets aan de vóórk­ant van een huis te doen, dan zeg ik: "Dat ken ik niet.” Ze moeten me niet kunnen zien, ik ga niet aan de weg timmeren.”

Maar nu had hij dus gelukkig weer werk bij dit renovatieproject, dat traag op gang kwam, er waren tegenvallers, de fundamenten deugden niet en een gemeentelijk apparaat beslist niet snel. Iedereen was wekenlang bezig met het stoffige sloopwerk voordat ze hun eigenlijke vak konden gaan uitoefenen en dat vonden ze niet leuk.

Maandenlang kwam ik een paar keer per week op de bouwplek en zag wat de crisis betekende voor de onderlinge sfeer.

Nou, die was niet best. Daarover meer volgende week.

-

Jos Bours (1946) richtte in 1977 met een groep toneelmakers het Stut Theater op, dat samen met bewoners uit Utrechtse wijken toneel maakte over wat er in de buurten leeft. In 'Utrechtse toe(n)standen' kijkt hij terug op die jaren en de ‘gewone mensen’ die hij tegenkwam. Soms verbaast hij zich over het verschil tussen toen en nu. Dan weer vraagt hij zich af of er eigenlijk wel iets is veranderd.