Door Vincent Dirksen - Ditmaal in de serie 'Utrecht 100 jaar terug' aandacht voor een molen. En omdat de meeste Utrechters al wel het een en ander weten over de nog bestaanden molens "Rijn en Zon" en "De Ster", wil ik het nu een verdwenen molen voor het voetlicht halen en wil ik het hebben over de molen "De Meiboom" die tot 1913 broederlijk het Paardenveld deelde met de vrijwel identieke molen "Rijn en Son".

Om te beginnen even een stukje algemene Utrechtse molengeschiedenis:

Halverwege de 16e eeuw stonden er in de stad Utrecht al een groot aantal molens. de schattingen liggen ergens tussen de 80 en 100 stuks. Ook buiten de stadsmuren stonden er nog enkele tientallen. De meeste molens waren korenmolens, maar daarnaast had je natuurlijk ook zaagmolens, runmolens (om van eikenschors looizuur te maken), krijt- en trasmolens (om grondstoffen voor de bouw te maken), verfmolens enz. enz. Molens werden natuurlijk aangedreven door wind, maar daarnaast had je ook watermolens, rosmolens (door paarden aangedreven) en tredmolens (door mensen aangedreven). Kortom molens vormden een vertrouwd straatbeeld in die tijd.

Zoals bekend werd Utrecht op 1 augustus 1674 getroffen door een enorme windhoos, waardoor onder andere de Domkerk zijn middenschip verloor. Je kunt je wel voorstellen dat deze storm ook zijn uitwerking had op het molenbestand, zowel binnen als buiten de stad. Vele molens raakten zwaar beschadigd of werden geheel vernield. Vooral de molens die op de stadswal gebouwd waren kregen het zwaar te verduren.

Molen de Meiboom rond 1890 gezien vanaf de Catharijnekade, met rechts het ‘Wasch- en Badhuis’ op de hoek met de Bergstraat. Foto: Het Utrechts Archief

De geschiedenis van de molen "De Meiboom" begint eigenlijk in 1572. Het was in dat jaar dat enkele molens, die zich buiten de stad bevonden, een belemmering vormden voor de verdediging van de stad, omdat ze te dicht bij de stadsmuur stonden. Een van deze molens was "De Voormolen", welke richting Vleuten aan de zuidkant langs de Vleutense wetering stond.

De eigenaren van deze molen kregen van het stadsbestuur een nieuwe locatie op het Paardenveld aangeboden. In 1573 werd daar dan ook de "Peerdeveltse Molen" in gebruik genomen door de molenaars Symon Tomasz. en Hendrik Pruys. In de loop der jaren vonden er enige wisselingen van eigenaren plaats en uiteindelijk in 1602 veranderde de naam van de molen nog in "De Cleef", waarschijnlijk de naam van de toenmalige eigenaar. Het was een houten standerdmolen die op een verhoging was geplaatst om boven de stadswal uit te komen.

Van dit soort molens vielen er dus veel te prooi aan de windhoos van 1674 en zo ook deze molen. Dit gaf de Utrechtse vroedschap een mooie gelegenheid om het molenbestand eens goed onder de loep te nemen en hier en daar wat te herverdelen. Hierdoor duurde het een tijdje tot er weer een nieuwe molen op die plek verscheen. Toen de eigenaren van molen "De Sprokkel" op het bolwerk Sterrenburg in 1743 een vergunning vroegen voor de bouw van een nieuwe stenen molen, kregen ze toestemming om deze eerste geheel uit steen opgetrokken molen te bouwen op de plek van de voormalige "De Cleef" op het Paardenveld.

De bouw begon in het voorjaar van 1744 en deze stenen molen werd een voorbeeld voor vele nog nieuw te bouwen molens, waaronder ook de nabijgelegen "Rijn en Son", waaraan men enige maanden later begon te bouwen. Die eerste stenen molen ging het eerste jaar nog door het leven als "De Sprokkel", maar werd daarna dus al in 1745 omgedoopt tot "De Meiboom". De volgende jaren zou deze molen veelvuldig van eigenaren wisselen.

Kijkje op het Paardenveld rond 1744 door Jan de Beijer. Met prominent in het midden de ‘gerechtplaats’, rechts de zojuist afgebouwde molen

In 1827 was aan de stedenbouwkundige en landschapsarchitect Zocher gevraagd om de stadswallen te slechten en er een mooie omgeving van te maken. Eerst leek dat het einde te betekenen voor de twee molens op het Paardenveld, maar Zocher zag toch mogelijkheden om ze in zijn plannen in te passen. Hij dacht zich deze molens op een ronde opgemetselde verhoging aan de rand van een halfcirkelvormige haven, die op de plaats van het Paardenveld zou komen. Hier stak het gemeentebestuur echter een stokje voor, omdat men bang was dat deze haven dan onder zeggenschap van Rijkswaterstaat zou komen, aangezien de singel toen deel uitmaakte van de Keulsche Vaart.

Maar ook in het alternatieve beplantingsplan van Zocher behielden de molens hun plek. Zodoende konden beide molens nog een poosje door blijven malen, totdat men eind 19e eeuw steeds meer plannen kreeg voor de herinrichting van het Paardenveld als belangrijke veiling- en marktplaats.

Er werden pogingen ondernomen om de beide molens in gemeente-eigendom te verkrijgen, hetgeen na een aantal vergeefse pogingen, uiteindelijk in 1903 wel lukt met "De Meiboom". De toenmalige molenaar, de heer Hartger Geurts, ging akkoord met een verkoopprijs van 14000 gulden voor de molen en nog 500 gulden voor het losse gereedschap. Na deze aankoop ging de gemeente over tot de verhuur van de molen, in eerste instantie aan de molenaarsknecht, Geurt van Woudenberg. Daarna volgden nog diverse huurders, waarvan Willem de Jager de laatste was.

De huurprijs bedroeg in 1910 nog 650 gulden per jaar hetgeen eind dat jaar omgezet werd in 8 gulden per week, omdat de gemeente in verband met de plannen tot verbetering der markten vanaf 1 januari 1911 vrijwel à la minuut over de molen wenste te kunnen beschikken.

Uiteindelijk zijn in 1912 alle plannen met betrekking tot de uitbreiding van de Groenteveiling en de herinrichting van het marktterrein bekend en wordt in december van dat jaar de sloop van zowel de molen de Meiboom, als de "Rijn en Son" gegund aan H. Jansen uit Apeldoorn, die hiervoor aan de gemeente 730 gulden moet afdragen. Twee weken na deze gunning verschijnen al de eerste advertenties van H. Jansen in de krant, waarin diverse molenonderdelen te koop worden aangeboden.

De toenmalige molenaar Korevaar van de molen “Rijn en Son” had uiteindelijk  ook met verkoop aan de gemeente ingestemd, maar had daarbij afgedwongen dat hij na de sloop van zijn molen een nieuwe mocht bouwen op een stukje grond buiten de singels, hetgeen dus de plek werd aan de Adelaarstraat waar hij nu nog steeds staat. Voor de bouw van deze nieuwe molen werd natuurlijk door Korevaar graag gebruik gemaakt van de onderdelen van de twee oude molens, die door de sloop beschikbaar kwamen. Omdat nu eenmaal “De Meiboom” het eerst gesloopt werd, werden van deze molen dus de meeste onderdelen gebruikt voor de bouw van de nieuwe “Rijn en Zon”. (nieuwe naam was met een 'Z')

Molen “De Meiboom” rond 1900 met rechts op de achtergrond de molen “Rijn en Son”. Voor de deur van de Meiboom een wagen van stalhouderij en vervoersbedrijf Gebr. Van der Werf. Foto: Het Utrechts Archief 

Pas toen de sloop van de molens op het Paardenveld onafwendbaar bleek kwam, zoals we ook later nog dikwijls zouden zien, de burgerij te laat in actie. Ingezonden stukken verschenen in de kranten en protesten werden ingediend bij de gemeente. Zoals in die tijd wel vaker gebeurde verscheen er zelfs nog een mooi gedicht in de krant:

Op 't oude bolwerk van het Sticht
Staan wij en doen nog steeds onz' plicht
Voorkwamen wij niet dikwijls nood,
Door meel te bakken voor uw brood
Wij malen toch het graan zo fijn,
Door stoom kan het niet beter zijn.
Al zijn wij oud; wat uit de mode,
Schrijf ons daarom niet op ten dode.
Och vroede heeren van de Raad
Bega toch niet die gruweldaad,
Maar laat ons staan nog menig jaar
Als trouwe broeders naast elkaar.
Zeer velen zijn hierop gesteld

De molens van het Paardenveld.

Maar het stadsbestuur had haar ideeën vast voor ogen. Er moest plaats komen voor een gebouw voor een groente- en vruchtenveiling, alsmede voor een uitgebreidere markt (die was op het Jacobikerkhof uit zijn jasje gegroeid) en er moest een loskade aan de singel komen voor de aanvoer van de handelswaar per schuit.

Helaas, nog geen twintig jaar later werd de veemarkt en de groente- en fruitveiling verplaatst naar de Croeselaan en de aanvoer geschiedde daar voornamelijk per vrachtwagen. Maar ondertussen heeft de stad er een onherstelbaar verlies door geleden. Maar ja, zoals bekend zouden dit soort miskleunen nog veelvuldig volgen.

Molen “De Meiboom” tijdens de afbraak in 1913. Met midden op de foto waarschijnlijk de trotse aannemer, de heer Jansen uit Apeldoorn. Foto: Molendatabase.org