Schrijversplekken: Jan Engelman
Gepubliceerd: vrijdag 29 juli 2016 08:00
SCHRIJVERSPLEKKEN in Utrecht deel 2: Jan Engelman. Rubriek van Willem Geijssen.
Johannes Aloysius Antonius Engelman (Utrecht 7 juni 1900 - Amsterdam 20 maart 1972) was een van de meest veelzijdige figuren van zijn tijd. Naast dichter, vertaler en schrijver van reisreportages, was hij ook essayist en criticus. In de jaren twintig schreef hij voor het Utrechtse dagblad Het Centrum over muziek en vanaf 1932 tot zijn pensioen in 1966 voor het dagblad De Tijd over kunst en literatuur.
Vismarkt 13, nu café-restaurant Graaf Floris, is het geboortehuis van Engelman, wiens vader hier samen met zijn broer een vishandel had.
Vismarkt 9 was letterlijk een combinatie van boeken, vis en paling. In dit pand waar nu antiquariaat Aleph is gevestigd, woonde Cornelis J. Vos, de vader van de in 2010 overleden tekenaar Peter Vos. Hij was de secretaris van ‘De Gemeenschap’. Vele schrijvers kwamen er over de vloer, waaronder Jan Engelman, ook toen hij al lang niet meer op nummer 13 woonde. Vos publiceerde weinig, maar was zeer belezen en hij had vele internationale contacten.
Heel bijzonder is de gekleurde gevelsteen met de elger in cartouche. Een elger of aalgeer was een drietandige vork die werd gebruikt bij het palingsteken door hem over de bodem van het water te halen en herinnert aan de hier vroeger gevestigde palinghandel.
Jan Engelman, die vooral bekend is geworden door zijn gedicht Vera Janacopoulos, dat volgens sommigen een typisch voorbeeld is van poésie pure, een dichtvorm waarbij de schone klank en de symboliek belangrijker zijn dan de betekenis. Engelman vond zelf echter dat hierdoor de betekenis van zijn poëzie onderschat werd. Maar hoe het ook zij, in ieder geval heeft hij een mooi gedicht over Utrecht geschreven:
GEEST VAN UTRECHT
Zacht klatert water in de avondvree
en mensen zitten neder op de rand van een fontein,
zo roerloos, zo gelaten moet mijn stad wel zijn -
ik vind haar wezen en ik neem het zingend mee.
-
Want hier liep Warhold, die zijn wilde hart verwon.
Jan van den Doem bleef bruidloos om zijn kathedraal.
Een kerknis was het hemels voorportaal
van Bertken, felle minnares, en zoveel feller non.
-
Geest van gotiek en stem van deze stad,
met klank van klokken drijft gij om zijn trans.
De hof verduistert, maar de ogen zijn vol glans,
de monden zwijgen en het jagend hart wordt zat.
-
Zo wees mij lief en voed een andren gloed
dan in de snel-ontvlamde dwazen schijnt.
Men vindt soms, avondlijk, een licht dat niet verdwijnt:
het Godsrijk leeft bestendig en het kent geen spoed.
Na zijn scheiding in 1933 van de zes jaar oudere Bep Oosterman, met wie hij twee dochters kreeg, woonde Engelman aan de Oudegracht 341, een befaamd kunstenaarshuis waar ook Cola Debrot, Pyke Koch en Martinus Nijhoff hebben gewoond. Nijhoff maar zeer kort, in 1935. Jan Engelman wat langer, van 1933 tot 1937.
Hij was een zeer kleurrijk figuur, hetgeen onder meer blijkt uit zijn erotische poëzie. Een bekend voorbeeld daarvan is Klein Air, uit de bundel De Tuin van Eros (1932). Voor deze bundel ontving Engelman de poëzieprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In 1955 ontving hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.
KLEIN AIR
Morgen drink ik rooden wijn,
morgen zal mijn lief hier zijn.
In de warme lampeschijn
zal zij liggen, bleek en fijn.
Wilder dan een springfontein
breek ik uit, en ben weer klein
bij haar leden, zoet satijn,
diepe bedding, dieper pijn.
Morgen drink ik rooden wijn,
morgen zal mijn lief hier zijn.
Vanaf 1937 woonde Jan Engelman op de bovenverdieping van Van Asch van Wijckskade 29 A bis. In april van dat jaar had hij Joanna Diepenbrock (1905-1966) leren kennen tijdens de uitvoering van een compositie van haar vader, de componist Alphons Diepenbrock. Ze kregen al snel een relatie, maar de twee trouwden nooit, kregen wel samen een zoon, maar bleven apart wonen, hij in Utrecht en zij in Amsterdam. Engelman bezat duizenden boeken en woonde min of meer in een boekenkast, niet echt geschikt als gezinswoning.
Jan Engelman voelde zich erg verbonden met Utrecht en hij noemde het een ‘lichtelijk waanzinnige stad.’ Die woorden kregen een extra lading in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw. Jan Engelman ontpopte zich als een fel tegenstander van de door het stadsbestuur geplande stadsvernieuwing, die samenhing met de bouw van Hoog Catharijne.
Het oorspronkelijke plan van de Duitse verkeerskundige Max Feuchtinger, om niet alleen de Catharijnesingel, maar zelfs delen van de Oudegracht te dempen en een busstation op Voor- en Achter Clarenburg te bouwen, direct grenzend aan de ingang van HC, ging mede dankzij Engelman niet door. Maar niet kon worden voorkomen dat in het door de Nederlandse architect Kuiper aangepaste plan Feuchtinger de hele stationswijk werd opgeslokt door het Winkelhart van Nederland en een groot deel van de Catharijnesingel in een stuk snelweg veranderde.
Gelukkig is dat nu weer voor een deel ongedaan gemaakt.
Engelman heeft het allemaal niet mee kunnen maken. Hij kon de dood van Johanna Diepenbrock in 1966 niet verwerken en twee jaar later vertrok hij om gezondheidsredenen van Utrecht naar Amsterdam, waar hij bij zijn zoon introk en in 1972 overleed.
Bronnen:
Querido’s Letterkundige Reisgids voor Nederland, 1982.
Langs Utrechtse Geveltekens, door Susanne Weide, deel II, 1991.
De Utrechtse Boekhouder, nummer 7, sept. 2013.
Zie ook:
http://www.nieuws030.nl/hist030rie/po-tische-straattaal-de-verdwenen-regels-van-jan-engelman/