Memoires van een stadsarchitect (10): De stadsarcheoloog
Gepubliceerd: vrijdag 5 februari 2021 06:00
Ir. Henk Dam wordt 100 jaar in 2021, hij werkte als stadsarchitect tussen 1950 en 1982 voor de dienst Openbare Werken van de gemeente Utrecht. In de serie Memoires van een stadsarchitect hierbij zijn herinneringen aan die periode.
10 - De stadsarcheoloog.
Archeologisch onderzoek kwam voorheen bij de afd. Gebouwen en Monumenten slechts incidenteel voor. De belangrijkste waren die op het Janskerkhof en de opgraving in Zuilen. Beide stonden onder leiding van Ir Coen Temminck Groll. Zijn opvolger Cees Baart de la Faille had niet veel ervaring in het uitvoeren van opgravingen en bezat ook geen ambitie in die richting.
Bovendien lag de bevoegdheid tot het doen van opgravingen bij de Rijksdienst voor Bodemkundig Onderzoek en bij enkele Universiteiten, onder andere die van Utrecht. Met beide hadden we geregeld contact.
Een ommekeer vond plaats na een gesprek met dr. Renaud, docent archeologie aan de Universiteit Utrecht. Hij vroeg een onderhoud bij mij aan en was daarmee aan het goede adres. Hij hield een vurig pleidooi voor het aanstellen bij de gemeente van een archeoloog. Zijn belangrijkste argument was, dat de bestaande instituten bij lange na niet de capaciteit bezaten om zich met zaken die in Utrecht speelden bezig te houden. Hierdoor zou veel waardevolle kennis uit het verleden verloren kunnen gaan. Dat hij daarin gelijk had, is naderhand ook ruimschoots gebleken.
Mede tegen de achtergrond van de personeelsbezetting bij de restauratiegroep heeft hij me geheel gewonnen voor zijn idee. Hij had ook wel een geschikte kandidaat voor het vervullen van deze plek, een pas afgestudeerd historicus, te weten drs. Tarq Hoekstra.
De volgende stap bestond uit het maken van een voorstel aan het College van B en W voor het aantrekken van een archeoloog. Een voorgesprek met de toenmalige wethouder Zeevalking heeft goed geholpen. De argumenten van dr. Renaud vielen in vruchtbare aarde. Zowel de directie van de Dienst Openbare Werken als het College van B en W gingen direct met het voorstel akkoord.
Goeddeels is dit te danken aan de argumenten van dr. Renaud, maar vermoedelijk ook omdat dat de afd. Gebouwen en Monumenten zijn zaakjes goed op orde had en steeds aan de gestelde verwachtingen voldeed.
Aan het besluit hing de voorwaarde dat er geen archeologisch 'apparaat' aan mocht worden opgehangen. Het zou bij deze ene benoeming blijven. Toen Tarq verwelkomd werd bij de afdeling is hij meteen geconfronteerd met deze voorwaarde. Tevens zijn enkele andere afspraken met hem gemaakt. Zo behoorde hij de resultaten van zijn werk steeds openbaar te maken, zowel duidelijk als volledig. Na een opgraving of onderzoek moest het niet blijven bij een stapeltje schriften met schimmige aantekeningen die ergens in een la opgeborgen liggen, maar behoorde een degelijk verslag te worden gemaakt, waar ook door derden gebruik van kon worden gemaakt en desgewenst op kon worden voortgebouwd.
Tarq zag het helemaal zitten en heeft er ook naar gehandeld. We waren daarmee één van de eerste steden in het land die zich mocht verheugen in de aanwezigheid van een stadsarcheoloog. De gevreesde eenzaamheid heeft hij al snel opgelost door een keur van vrijwilligers om zich heen te verzamelen. Onze archeoloog was al snel een populair persoon.
(Naschrift redactie: Tarq Hoekstra 6 april 1939 - 2 juni 2020)