Afgelopen zondagavond overleed op 84-jarige leeftijd de oud-boksschoolhouder Jan Brouwer, bekend van zaal Brouwer aan de Biltstraat. In 2009 had ik voor het blad Ons Utrecht een interview met de man die niet geinterviewd wilde worden.

De avonturen van bokser Jan Brouwer

Door Ton van den Berg - ‘Zinloos geweld! Neem een lessie..., ...en weg agressie!’ Dat rijmpje is niet meer. Net als de boksschool waar het op de gevel stond. Na bijna veertig jaar is Boxing Jan Brouwer op de Biltstraat gesloten en het pand gedeeltelijk gesloopt voor de bouw van vijf appartementen en een winkel. Weg is de legendarische sportschool die vele Utrechtse en regionale bokskampioenen voortbracht.

“Wat kom je doen?”, vraagt Jan Brouwer met een gespeelde stem van verbazing. Maandenlang heeft hij een interview afgehouden. Hij hoeft niet per se in de krant. Ja, met zijn verhalen kun je boeken vol schrijven, zegt hij altijd zelf. Maar als hij weer eens heeft verteld over een van zijn vele avontuurlijke belevenissen zegt hij er meteen achteraan: ‘Dat moet je niet opschrijven’. Waarom niet? Brouwer haalt dan zijn schouders op. Maar het is duidelijk: als Brouwer aan het praten slaat kiest hij zijn eigen publiek uit. En Brouwer weet ook dat op papier verhalen een andere lading krijgen. Hij wil geen uitslover lijken, en ook beslist geen zielepiet. En sommige verhalen horen gewoon ‘onder ons’ te blijven.

Maar toch, de lezer verdient het dat Jan Brouwer ook via de krant zijn verhaal vertelt. Dat hij zichzelf daarbij censureert, nemen we op de koop toe. Waarom? Omdat Jan Brouwer meer dan veertig jaar betrokken is geweest bij de bokssport in Utrecht en bijna tien jaar lang actief was als portier in de horeca en daardoor Jan en Alleman kent. Jan Brouwer is Utrecht!

Jan Brouwer bij het afscheid van boksschool Brouwer in 2009. Links en rechts van hem zijn zoons John en Roy. Foto: Ton van den Berg

“Oké,” zegt Brouwer, “moet het ook over Jan Brouwer gaan? Of alleen het boksen? Alles? Goed, ik ben geboren in de Lange Lauwerstraat maar mijn jeugd heb ik doorgebracht op de Draaiweg. Een prachtige buurt met veel zelfstandigen en arbeiders. Ik was er een straatjochie, een schoffie eigenlijk. Ik had vriendjes die, al mochten ze het niet van thuis, met mij wilden spelen omdat ik zo brutaal was. Maar ik was ook onhandelbaar. Thuis werden ze er gek van. M’n broer en zus bleven tussen de middag op school over omdat ze mij dan konden ontlopen.”

De Groene Kikker wordt zijn bijnaam als hij aan het eind van de oorlog in een pand aan het Janskerkhof een berg Duitse soldaten-jassen wegneemt. Daarvan maakt zijn moeder kleding voor hem. Wat het in soldatengroen geklede schoffie uithaalt, daar is ie alweer, hoeft niet in de krant.

“Eén verhaal dan! Met een stel vriendjes waren we zwervend door de stad op de Croeselaan gekomen. Het was oorlogstijd, hongerwinter, en een mof kwam de Hojelkazerne uitlopen met een stuk kaas onder zijn arm. Ik loop achter die vent en stomp die kaas onder zijn arm vandaan. Ik pak het op van de grond en ren ermee weg. Die kerel achter me aan, maar die kan me nooit inhalen. Hadden we mooi kaas op brood thuis. Brood dat ik weer versierde door in de buurt bij mensen aan te kloppen die bij de Korenschoof werkten en die daardoor nog wel eens meel in huis hadden.”

Ook op de lagere school is Brouwer onhandelbaar. Hij wordt van de ene na de andere school weggestuurd. Als hij veertien is neemt zijn vader hem mee naar de Sola-fabriek in Zeist om te werken. “Mijn vader werkte daar zelf ook als magazijnbediende. Ik kreeg er de opdracht om in de slijperij putjes uit vorken, messen en lepels te slijpen. Ik begon daar om zeven uur in de ochtend en na nog geen uur was ik totaal zwart van het slijpen en zat onder het vet dat daarbij gebruikt werd. Ik heb dat werk een paar weken volgehouden, maar toen heb ik ontslag genomen. Ik wilde daar mijn leven niet slijten. Moest mijn vader nog bij zijn chef verantwoording komen afleggen: over wat voor zoon hij wel niet had!.”

Na zijn eerste baan zouden er nog talloze volgen. “Ik heb soms bazen voor één uur gehad. Van alles heb ik gedaan. Pannendekken, stukadoren, metselen. Joh, alleen melkboer en pastoor moet ik nog worden, verder heb ik alles gehad. Bij de Korenschoof heb ik ook nog gewerkt. Daar moest ik de meelzolders vegen. De hele dag door. En zakken meel via schuiven naar beneden gooien. Via een speciale intercom riepen ze op een keer dat ik zes zakken meel in een bepaalde schuif moest gooien die dan op een kar beneden terecht zouden komen. Zo’n kar die getrokken werd door een paar van die grote Belgische knollen. Nou, ik gooi die zakken in die schuif, maar blijkt het de verkeerde te zijn en die zakken ploffen zo kapot op straat. Toen waren die knollen witte schimmels geworden. Ja, ik kon meteen weer vertrekken.”

Na nog een paar baantjes met snelle afloop komt Brouwer op de wilde vaart terecht als matroos. Hij ziet de hele wereld en maakt jarenlang van alles mee. Als daar nog eens een boek over wordt geschreven staat er in ieder geval ook in dat hij nog aan boord is geweest van het schip dat de treinen en locomotieven vervoerde die het Zuilense Werkspoor voor Argentinië had gemaakt.

“Toen ik er genoeg van had als matroos ben ik constructieschilder geworden. Dat is indirect de aanleiding geweest dat ik met boksen ben begonnen want bij een van die klussen kreeg ik een ongeluk waarbij een voet verbrijzelde en een ruggenwervelfractuur opliep. Ik heb meer dan een jaar in bed gelegen. Daarna mocht ik geen zwaar werk meer doen, maar ik wilde iets aan krachttraining doen. Dat werd gewichtheffen, maar de dokter vroeg of ik gek geworden was om die sport te kiezen. Toen ben ik maar gaan boksen.”

Bertus van Brienen

Het is 1967 als Brouwer de trainingszaal van sportschool Bertus van Brienen in het clubhuis Utrecht-Noord aan de Marnixlaan binnenloopt. Jongens als Toon Nagtegaal, Joop Verbon, Gerrit Huisstede en Hennie de Rijk trainen er ook. “Bertus was een van de aardigste mensen die ik ooit heb leren kennen,” vertelt Brouwer. “Hij was een goede bokstrainer die ons in het gareel hield. Als hij op een avond wel eens met nieuwe boksers apart ging dan sloegen wij er op los en kwam het bloed tot op de muren.”

In buurthuis Utrecht-Noord ontvangt eind jaren zestig Jan Brouwer als kampioen Oost-Nederland een beker van Hennie de Rijk. Helemaal links staat Bertus van Brienen. De andere boksers zijn Pietje van Os en Bertus Brouwer (geen familie). Foto JB

Aan wedstrijden doet Brouwer niet mee, maar hij heeft wel altijd op commentaar op zijn collegaboksers die dat wel doen. “Die werden dat gezeur van mij zat en zeiden dat ik zelf maar eens aan wedstrijd moest meedoen. Dat ben ik gaan doen maar ik moest bij de aanvraag van een wedstrijdboekje wel mijn leeftijd aanpassen want de regel was dat je alleen aan bokswedstrijden mocht beginnen als je jonger dan dertig jaar oud was en ik was al 33.”

In 1971 is er geen plek meer voor de boksschool van Bertus van Brienen in het gebouw aan de Marnixlaan. Brouwer besluit een koetshuis aan de Biltstraat te kopen met het doel de boksvereniging daar voort te zetten. Dat doet hij na enige tijd onder zijn eigen naam. “Het is een boksschool geworden voor iedereen. Een gemêleerd gezelschap van arbeiders, maar studenten en advocaten. Bernard Tomlow, een goede vriend van mij, is nog lange tijd voorzitter geweest van de vereniging.”

In de nieuwe boksschool worden ook wedstrijden georganiseerd. Daar loopt hij ook op tegen een van zijn eerste en weinige wedstrijden die hij verliest. “Dat was tegen Hennie Smit van de Voltreffer. Ik verloor die wedstrijd, maar ik had ook gewonnen want de zaak zat helemaal vol en die wilden allemaal ook iets drinken. We hadden het nog nooit zo druk gehad.”

Brouwer zou tot z’n veertigste aan wedstrijdboksen deelnemen tot een keer in Den Haag iemand aan zijn leeftijd twijfelt en de fraude wordt ontdekt en hij zijn bokspapieren moet inleveren. “Ik ben half- en zwaargewicht geweest. Het was steeds een beetje om en om. Een paar keer ben ik kampioen van Oost-Nederland geweest. Dan won ik meestal op opgave. Ja, knock-out is dat, maar dat klinkt weer zo hard.”

“Ik won veel wedstrijden omdat ik een goede conditie had en behoorlijk hard kon slaan. Ik was een beetje een houthakker in het boksen. Scheidsrechter Ben Bril, die zelf ook een goede bokser was geweest, had niet zoveel waardering voor mijn stijl. Als er een partij was zei hij vantevoren: ‘Zo Brouwer, gaan we nu eindelijk eens boksen in plaats van knokken!’. Ik dronk vooraf aan een partij ook altijd twee Franse cognacjes om moed te verzamelen. Op een keer ruikt die Ben Bril dat en vraagt of ik gedronken heb? En ik zeg: ‘Nee, ik heb rumbonen gegeten’.”

Zaal Brouwer

De boksschool aan de Biltstraat wordt een begrip in Utrecht. Ook door de commerciële nevenactiviteiten die er plaatsvinden want om de kosten van de boksvereniging te kunnen dekken worden het pand onder de naam Zaal Brouwer verhuurt voor talloze bruiloften en partijen. Ook vinden er popconcerten plaats met onder andere Herman Brood en Klein Orkest  (met Harrie Jekkers) die worden georganiseerd door de vrijwilligers van café De Baas.

Boksers in Zaal Brouwer, helemaal links Jan Brouwer.

Voor zijn eigen inkomsten vindt Brouwer een baan als portier. Eerst in de Oportobar (nu café De Zaak) en later bij diverse andere horecazaken in de stad waaronder dancing Hordijk. Het is een periode in zijn leven dat een apart boek waard is maar nu nog niet geschreven kan worden. “Als portier verdiende ik goed, dat wel en ik heb mijn geld niet verbrast. Maar het was zwaar werk dat niet in m’n koude kleren is gaan zitten. Na tien jaar ben ik ermee gestopt.”

En nu is ook de boksschool over en uit. “Ik heb nog wel het idee gehad er misschien ergens anders mee door te gaan, maar ik zie het niet meer terugkeren. Ik ga nu twee keer in de week trainen bij Jimmy’s Gym in Overvecht en Boksvereniging Sydney in Soesterberg, allebei jongens die bij mij gebokst hebben. Andere leerlingen zijn naar de boksschool van Joop Verbon gegaan.”

Stilzitten is er voor Brouwer niet bij. Hij is actief met de verhuur van boksringen en het varen over de singels en grachten met zijn bedrijf bootjevaren.com. “De boksschool mis ik natuurlijk. In de bokssport ligt mijn hart, maar niets is blijvend. Schrijf dat maar op: ‘Niks is blijvend in het leven, het is nu tijd voor de jonge jongens en meiden’.”

(interview 2009)