Befaamde namen op het Vreeburg rond 1900 (5)
Gepubliceerd: zaterdag 21 oktober 2023 22:05
In deze maandelijkse serie beschrijft Vincent Dirksen zaken die rond de vorige eeuwwisseling op het Vreeburg grote faam genoten. Dit is deel 5: het Haagsche Koffijhuis.
Door Vincent Dirksen
Horeca-etablissement "Het Haagsche Koffijhuis" was rond de vorige eeuwwisseling een fenomeen in het Utrechtse uitgaansleven. Het genoot grote faam en was beeldbepalend aan de noordkant van het Vredenburg. Dit etablissement werd frequent bezocht door de beter gesitueerde Utrechter, maar trok ook vele bezoekers van buiten de stad aan.
Maar eerst maar eens even terug wat verder terug in de tijd. Nog eens zo'n honderd jaar eerder, rond de overgang van de 18e naar de 19e eeuw was het Vredenburg, en vooral de noordzijde hiervan, het eerste waar de reiziger langs kwam als men Utrecht vanaf de westkant binnenkwam. Het was daar dan ook in die tijd goed voorzien van logementen, tapperijen en koffijhuizen, die ook nog eens allemaal rijkelijk voorzien waren van stalruimte voor paarden en koetshuizen.
Zoals ik ook al schreef in m'n verhaal over Hotel de L'Europe vormden veel van deze etablissementen dan ook een uitgangsbasis voor dilligence- en bodediensten, die er allen op gezette tijden aankwamen dan wel vertrokken.
Zo bevonden zich aan de noordkant van het Vredenburg, ten oosten van de Hoogenbergsteeg twee panden. Het linkerpand had een klokgevel en een uitbouw aan de Vreeburgzijde. Hierdoor had het zijn ingang in de steeg. Het rechterpand had in die tijd al een lijstgevel en de ingang uiteraard gewoon aan het Vreeburg.
Beide panden liepen ver naar achteren door en hadden hun achterzijde met stallen en dergelijke in de Lange Koestraat. In deze panden bevond zich het logement "Het Wapen van Holland". Dit werd in 1823 overgenomen door Jan Mouthaan. Bij deze overname werd er gesproken van een reeds lang bestaand en welbekend etablissement.
Jan Mouthaan heeft een zoon, Jan Andries, die in 1829 trouwt en dan doet Jan een stapje terug en laat de zaak over aan zijn zoon. Helaas volgen er in de maanden erna nogal wat sterfgevallen. Zo sterft de vrouw van Mouthaan jr. al 6 maanden na het huwelijk en overlijdt ook Mouthaan jr. enige maanden daarna. Blijkens de gegevens uit het kadaster van 1832 was vader Mouthaan toen ook nog eigenaar. Mouthaan sr. zijn gezondheid laat echter te wensen over en daarom zet hij de zaak te koop.
Dan wordt het geheel overgenomen door Johannes Cornelis van Stenis. Deze van Stenis was feitelijk bijna gelijk aan een schoonzoon voor Mouthaan sr., aangezien hij getrouwd was met Hendrica Elisabeth Hoornenburg, een jongedame die al op jonge leeftijd wees was geworden en als pleegdochter in het gezin van Mouthaan was opgenomen.
Zo kwam het dat Mouthaan sr. de nieuwe eigenaar nog steeds met raad en daad en ook financieel bijstond. Toch lijkt het erop dat Van Stenis het etablissement te groot vond, want het blijkt dat omstreeks 1837 het rechterdeel wordt verhuurd aan de koffijhuishouder Gerrit Bannink, die er toen zijn eigen onderneming startte onder de naam "Het Haagsche Koffijhuis".
Zoals ik al eerder schreef waren dit soort zaken in die jaren vaak het uitgangspunt van dilligence- en bodediensten, en zo werd "Het Haagsche Koffiehuis" al snel een vertrek- en aankomstpunt van de Nederlandsche Stoomboot Maatschappij, die een bootdienst onderhield van Rotterdam naar Keulen v.v. Zij zetten een diligencedienst op tussen Utrecht en Vreeswijk, alwaar een opstappunt was voor enerzijds de boot naar Rotterdam, of anderzijds naar Keulen. En zo kreeg de naam “Het Haagsche Koffijhuis” al direct de nodige bekendheid.
Ook werden deze gelegenheden veelal gebruikt voor aanbestedingen. Aannemers of andere opdrachtgevers konden dan zitting hebben in zo'n etablissement en de door hen gewenste werkzaamheden aanbieden aan de beste (lees minst kostbare) partij. Zo werd bijvoorbeeld de bouw van de Sterrenwacht in "Het Haagsche Koffijhuis" aanbesteed.
Ondertussen zet van Stenis de exploitatie van “Het Wapen van Holland” voort en weet hij ook het eigendom te verkrijgen van het buitenhuis Jaffa, gelegen aan de weg naar Vleuten. Van dat buitenhuis maakt hij een uitgebreide badinrichting met diverse soorten heilzame baden, waaronder zelfs een bad met zeewater. Hij liet hiertoe elke ochtend een koets vanaf zijn zaak “Het Wapen van Holland” vertrekken, waarin de badgasten comfortabel naar het badhuis vervoerd werden. Een en ander was mede tot stand gebracht middels leningen die Van Stenis van zijn 'pleegschoonvader' Mouthaan kon verkrijgen.
Zo rond 1841 blijkt echter dat een en ander toch niet zo rendabel is als Van Stenis verwacht had en hij voelde de aangegane financiële verplichtingen als een molensteen om zijn nek. Hierdoor geplaagd, kwam hij op het idee om zijn 'pleegschoonvader' om te brengen, middels een vergiftigde pastei. Van dit verhaal wordt uitgebreid verslag gedaan in de kranten destijds, want uiteraard werd de moordenaar ontmaskerd en zo werd Van Steenis ter dood veroordeeld en in 1843 als zodanig gevonnist.
Alle bezittingen werden verbeurd verklaard, alleen mocht zijn weduwe de zaak in “Het Wapen van Holland” voortzetten. De heer Bannink, die tot dan huurder was van het pand waarin hij “Het Haagsche Koffijhuis” runde, wist het nu in eigendom te verkrijgen.
Rond 1853 neemt de wijnhandelaar de heer F.C. Bakker het koffijhuis over en zal dit blijven runnen tot omstreeks 1865. Dan komt er een advertentie in de krant dat hij de zaak te huur zet. Ondertussen is "Het Wapen van Holland", na wat eerdere eigenaarswisselingen, rond 1854 in handen gekomen van Adrianus Albertus van de Bilt. Diens vader runde een Koffijhuis in het pand aan de andere zijde van de Hoogenbergsteeg en Adrianus had dit dus met de paplepel ingegoten gekregen.
Toen in 1865 dus het buurpand beschikbaar kwam werd dit door Van de Bilt dan ook graag aan zijn bedrijf toegevoegd, waardoor beide panden weer samenkwamen. Vooralsnog bleef men de gebruikte namen naast elkaar voeren en daarnaast had Van de Bilt er nog een grossierderij in bier bij, die gerund werd vanuit het ouderlijk huis.
In 1877 had Van de Bilt beide panden in eigendom en besloot hij ze middels een grootscheepse verbouwing bij elkaar te voegen en er één aantrekkelijke gevel voor te zetten. Daarbij werd door Van de Bilt tevens besloten om het logementsgedeelte niet meer voort te zetten, maar het etablissement op te zetten als één gigantisch koffiehuis.
Dit kreeg toen uiteraard de naam "Het Haagsche Koffijhuis", omdat die al bekend was bij het Utrechtse publiek en ver daarbuiten. Zo'n grote gelegenheid trok natuurlijk veel bekijks en klandizie en men was dan ook al snel aan uitbreiding toe. Die werd gevonden door nog eens een verbouwing aan de zijde van de Lange Koestraat, door boven de stallen e.d. zalen te bouwen.
De zaken liepen voorspoedig en rond 1898 kon A.A. van de Bilt deze zaak dan ook met een gerust hart overdragen aan zijn zoon W.J.A. van de Bilt. Deze zag al een jaar later kans op uitbreiding en kocht het pand rechts naast het koffiehuis op. Er volgde weer een verbouwing, waarbij de drie panden werden samengevoegd. Dat zorgde ervoor dat "Het Haagsche Koffijhuis" begin vorige eeuw op het toppunt van zijn bestaan was gekomen.
Het was een deftig koffiehuis, waar de gegoede burgers en buitenlui graag vertoefden. Men kon er prima eten en drinken, er was een aparte eetzaal, een aparte leeszaal met binnen- en buitenlandse couranten en een grote voliére, er was een hele zaal vol puike biljarts en vele zalen voor vergaderingen en andere bijeenkomsten. Al vanaf 1892, toen op straat nog de gaslantaarns brandden, had men een eigen "electrisch licht installatie".
Tijdens de jaarlijkse kermis en jaarmarkt, mocht men een groot overdekt terras oprichten op het trottoir voor het etablissement. Dit was een zeer geliefd stekje om even rustig buiten het gewoel van de kermis te kunnen zijn en toch de sfeer te kunnen blijven proeven. Zo bleef “Het Haagsche Koffijhuis” nog de eerste twee decennia van de vorige eeuw zijn grote rol spelen in het uitgaansleven van het Utrechtse publiek en de in Utrecht verblijvende zakenlieden en toeristen.
Het was dan ook voor menig Utrechter een grote verrassing toen bleek dat men de zaak verkocht had aan de heren C. en A. Brenninkmeijer, die van plan waren er een modezaak te stichten. Zo kwam dus in oktober 1922 een einde aan "'t Haagje", zoals velen het zich zouden blijven herinneren. Waarschijnlijk was een samenloop van omstandigheden de oorzaak dat Van de Bilt ermee ophield.
Rond 1918 wist de vakbond af te dwingen dat de lonen voor personeel in hotels, bars en restaurants drastisch omhoog gingen en in 1919 werd de jaarlijkse kermis afgeschaft. De Jaarbeurs kreeg zijn eigen restaurant, dus daar kreeg men niet al teveel klandizie van. En zo viel dus de beslissing.
Kort na de aankondiging dat het pand gekocht was door de heren Brenninkmeijer werd er een advertentie geplaatst voor een veiling van de gehele inboedel. Er volgde een aanbesteding voor de sloop van het pand en de bouw van een nieuw modemagazijn en deze klus kwam terecht bij het Bouwbedrijf Heijmerink uit Nijmegen.
Op 1 december 1922 verdween “'t Haagje” achter een grote schutting en na een recordtijd van nog geen 4 maanden opende het nieuwe filiaal van C&A op 24 maart 1923 de deuren. Enige panden verderop, net na de Willemstraat tussen het bankkantoor van de Rotterdamsche Bank en de Palace Bioscoop, verrees nog wel een nieuw "Haagsche Koffiehuis", dit had echter niets met het oude te maken en kon ook nooit meer de luxe en elegantie van dat oude "Haagje" evenaren.
Vorige afleveringen in deze serie:
deel 4: de Korenbeurs en de Fruithal
deel 3: Hotel de l'Europe
deel 2: warenhuis Voortwaarts
deel 1: G.W. van Dillen