Beeldhouwen in hout op de werf aan de Oudegracht
Gepubliceerd: maandag 18 april 2016 07:00
Jules Enneking (57) heeft zijn beeldhouwatelier De Moerbei aan de Oudegracht aan de Werf. Zijn atelier is genoemd naar de eeuwenoude moerbeiboom aan de werf waaronder hij aan het werk te vinden is. Zijn kunstwerken vormen zich voor de ogen van belangstellende passanten.
Interview door Jan Jansen
In de middeleeuwen werd het opslaan van goederen gebruiksrecht of stapelrecht genoemd. Het hield in dat goederen die langs een stad werden vervoerd, eerst in die stad moesten worden opgeslagen en daar te koop worden aangeboden. De eigenaar van het pand en de werfkelder Oudegracht 357, Sybrand Hoekstra, beroept zich nog op dat gebruiksrecht. Tientallen jaren lang ligt er op dat stukje van de werf hout opgeslagen. Jules Enneking heeft er zijn beeldhouwatelier en werkt voornamelijk buiten aan zijn kunstwerken geïnspireerd op de directe omgeving en op de natuur. Door het vermeende gebruiksrecht kan hij de werf voor zijn atelier als houtopslag gebruiken.
“Ik werk hier nu al ruim dertig jaar,” vertelt Jules Enneking. “Toen ik hier halverwege de jaren tachtig langs fietste werd ik direct gegrepen door de bijzondere sfeer van dit stuk van de gracht en de werf met al dat opgestapelde hout. Ik werkte toen op de binnenvaart op een sleepschip dat soja vervoerde in Nederland en België. Het was een groot schip zonder motor, voortgetrokken door een sleepboot. Er was wel een kajuit met een slaapplaats. Ik studeerde in de avonduren voor leraar handarbeid. Al dat opgeslagen hout op de werf inspireerde me om daarmee aan de slag te gaan en het te gaan bewerken.”
De kelders van dat deel van de Oudegracht hebben in de middeleeuwen een bijzondere functie gehad. Er zijn aanwijzingen dat hier doden werden opgebaard en ook lichamen van rijke mensen werden gebalsemd. Oudegracht 357 heeft van oudsher de naam ‘De Vergulde Doodskist’. Op de lantaarnconsole bij de werfkelder staan afbeeldingen met doodskoppen als verwijzing naar die periode. Jules Enneking: “Ik werkte hier een tijd samen met twee vrouwen, Shereen en José. Shereen gaf aan hier nog steeds de geesten van de overledenen te voelen.”
Elke werkdag, gedurende alle jaargetijden, werkt Jules buiten op de werf aan zijn kunstwerken. “Ik werk hier in de schaduw van een grote boom, een moerbei, ook de naam van mijn atelier. Hier heb ik rust om te werken en geniet ik van de mooie omgeving en de levendigheid die het vele waterverkeer biedt. Het hout, waar ik beelden van maak, komt allemaal uit de stad. Van slooppanden of van bomen die gerooid worden. Ik krijg daarbij hulp van een schipper die hier dagelijks langs vaart. Hij sleept het hout door de gracht en levert dat op mijn werf af. Ik zorg er dan voor dat het hout later weer aan de stad in kunstvorm wordt teruggegeven. Meestal werk ik in opdracht maar maak ook vrij werk. Beeldhouwen levert me niet altijd een inkomen op waar ik van kan leven. Daarom heb ik ernaast een poppentheater van marionetten waar ik op aanvraag voostellingen mee doe. Dat kan op straat voor een grote groep kinderen en bij mensen thuis. Verder werk ik op de biologische markt en doe ik klusjes bij mensen thuis.”
Door het jarenlang dagelijks beeldhouwen buiten op de werf heeft Jules Enneking grote bekendheid en waardering gekregen in de buurt. “Ik ben zelf met de buurt vergroeid, ken veel bewoners en winkeliers. Mijn beeldhouwwerken zijn door deze omgeving geïnspireerd. In zowel abstracte als figuratieve vormen probeer ik extra karakter te leggen. Een aantal jaren lang heb ik een grote opdracht gehad om kermispaarden en draaiorgelpoppen te maken. Hout is daarvoor het materiaal bij uitstek. Vrij werk geeft me veel energie. Iedereen kan, met enige fantasie, in een stuk stam met een paar takken al een vorm voor zich zien.”
Exposeren is van groot belang voor kunstenaars. Belangstellenden krijgen zo een goed overzicht van de kunstwerken. “Ik exposeer in de kelder van Nieuwegracht 55 samen met een vriend. Hij met schilderijen en ik met beelden. De kelder is open elke vrijdag, zaterdag en zondag van 11.00 – 17.00 uur. Het is prettig om daar met mensen te kunnen praten over de achtergrond van mijn werk. Als beeldhouwer ben ik vrij en voel ik me een gelukkig mens. Met de eigenaar van de kelder, Sybrand Hoekstra, heb ik een goed contact. We dronken vroeger elke dag chocolademelk met elkaar en hadden het over wat er zoal in de binnenstad gebeurde. Omdat dit deel van de binnenstad museumkwartier is hebben interessante kleine bedrijfjes en ateliers zich in de werfkelders kunnen vestigen. Het gebied heeft daardoor een ambachtelijk karakter gekregen. Commercie en horeca is hier ver te zoeken. In deze omgeving kan ik me goed ontplooien en kom ik met mijn beeldhouwwerken volledig tot mijn recht.”
Het is bijzonder positief dat de eeuwenoude zuidelijke binnenstad door de gemeentelijke aanwijzing als museumkwartier haar oorspronkelijke karakter heeft behouden. Horeca is geconcentreerd langs de werven in de noordelijke binnenstad. Juist de ambachtelijke en culturele functies van de werfkelders en de vele kleine winkeltjes geven dit gebied een unieke en mede daardoor internationale uitstraling. Door de grote diversiteit van elkaar versterkende kleinschalige functies en voorzieningen blijft er voordurend een grote aantrekkingskracht voor nieuwe creativiteit en ondernemingsgeest. Jules Enneking levert, met het beeldhouwen op de werf, daar al meer dan dertig jaar dagelijks een bijdrage aan.
De Utrechtse werven zijn een sieraad van de stad met talloze terrassen, waar zicht geboden wordt op fraaie oude gevels en op de dicht voorbijvarende schepen. Het gebruik van de werven als horecaterras bestaat pas sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw. Daarvoor waren de werven eeuwenlang in gebruik als handelskade en opslagplaats voor goederen die door schepen waren aangevoerd. Totdat het Merwedekanaal om de stad heen werd aangelegd was de Oudegracht een levendige handelsplaats. Honderden oude mannen, zogenaamde baliekluivers, stonden langs de balies te kijken. Op de Tolsteegbrug zijn ze nog vrijwel dagelijks te vinden, de baliekluivers.
Dit artikel verscheen eerder in De Oud-Utrechter en is met toestemming van de auteur overgenomen.