Nieuws030 presenteert een Utrechts zomerverhaal van Raymond Taams.
   

De Bond tegen Oplettendheid werd in de zomer van 2024 opgericht door een groep Utrechtse kunstenaars en journalisten. Het kwijnende bestaan dat de Bond gedurende de eerste jaren leidde, staat in schril contrast met hoe hij tegenwoordig wordt beschouwd. Zonder de Bond tegen Oplettendheid had Nederland nooit zijn unieke positie in de wereld kunnen veroveren, daar zijn we het anno 2069 over eens. 

Deze week overleed Raymond Taams, één van de oprichters en de allereerste voorzitter van de Bond tegen Oplettendheid, ironisch genoeg door onoplettend gedrag van een verpleegster. Een voor zijn leeftijd zeer fitte 87-jarige Taams fietste donderdagmorgen naar het UMC om een staaroperatie te ondergaan, maar kreeg in plaats van een plaatselijke verdoving per ongeluk een euthanasiemiddel ingespoten.

Zijn plotselinge dood is een geschikt moment om eens terug te blikken op die moeilijke eerste jaren van de Bond tegen Oplettendheid, we beginnen bij het begin: de oprichtingsvergadering op maandag 24 juni 2024. Volgens de overlevering bogen zes initiatiefnemers zich ‘s avonds op een terras in een zijstraat van het Vredenburg over de formulieren die ingevuld moesten worden om een vereniging op te richten.

Taams, van wie het idee afkomstig was, gedroeg zich bij deze gelegenheid als voorzitter, wat voor een van de aanwezigen – de latere rechts-populistische politicus Harm Slagmaat – reden was om te vertrekken. Voor de overige vier vormde het leiderschap van Taams geen obstakel, ze bleven hem trouw, zelfs toen hij zich in de daaropvolgende jaren op steeds extremere manieren uitte in artikelen en optredens.

Raymond Taams had op zijn zachtst gezegd een haat-liefde-verhouding met het menselijke vermogen de aandacht ergens op te richten. Op zijn tweeëndertigste kreeg hij de diagnose ‘ADHD’, de voorloper van wat tegenwoordig AAP (Attention Aiming Problem) heet. “De diagnose redde mijn leven, ik was mij er voor die tijd niet van bewust dat alles mislukte doordat ik mijn aandacht niet kon richten”, zei hij later. 

Kunstenares Annabel Osinga (82), nu de enige nog levende oprichter van de Bond tegen Oplettendheid, kan een vraaggesprek zo kort na Taams’ heengaan niet opbrengen. Wel stuurde ze ons de link naar een door hem geschreven essay dat vlak voor de oprichting gepubliceerd werd. “Hierin lees je dat hij langzaamaan krankzinnig werd van de steeds ergere collectieve controledwang”, schrijft ze erbij: 
   

Deo Volente 

Elke keer als ik het woord ‘veiligheid’ hoor, heb ik zin om mijzelf door mijn hoofd te schieten. Voorgaande zin modelleerde ik losjes naar een uitspraak van Hitlers propagandaminister Joseph Goebbels, die eens zei: “Wanneer ik het woord ‘cultuur’ hoor, dan grijp ik naar mijn revolver”. Waar kunst en cultuur dus blijkbaar Goebbels op de zenuwen werkten, doet veiligheid dat bij mij, ik draag alleen nooit een revolver. 

Voor de duidelijkheid zeg ik het nogmaals: steeds als ik het woord ‘veiligheid’ hoor, heb ik zin om mijzelf door mijn hoofd te schieten. Ik schrijf dit in de openbare bibliotheek, waar ik bij binnenkomst tegen zo’n manshoge rechtopstaande vlag aanliep – ze noemen dit een ‘banner’, men doet niet eens meer moeite om Nederlandse woorden te verzinnen voor nieuwe fenomenen, ook dit maakt mij boos.  

Gelukkig lopen we allemaal voortdurend te schuimbekken, mensen zien weinig perspectief en dan worden ze intolerant. Maar goed, op de rechtopstaande vlag, marineblauw van kleur, bij de ingang van de bieb, stond in witte letters: ‘Veiligheid creëren we samen’. Impulsief greep ik naar mijn binnenzak in de hoop dat er een mes in zat waarmee ik mijzelf ten overstaan van.. goed, u heeft gelijk, dit gaat te ver.  

Laat ik op een serieuze manier proberen uit te leggen waarom ik mij zo erger aan de veiligheidsobsessie van de Nederlandse bevolking. De belangrijkste reden is de oplettendheid waarmee deze gepaard gaat. 

In zijn boek ‘De Ondergang van het Avondland’ – een omstreden werk, maar ook in zulke boeken staan zinnige dingen, bovendien citeerde ik reeds Goebbels dus veel fouter kan het niet – onderscheidt de Duitse filosoof Oswald Spengler drie verschillende bewustzijnsniveaus. Het eerste is de slaaptoestand, door Spengler ‘het bestaan’ genoemd. Hij stelt de slapende mens gelijk aan een plant: een levend organisme, onbekwaam zichzelf naar een andere plek in de ruimte te begeven.

‘En slaapwandelaars dan?’, hoor ik u denken; dit is nu precies waar ik overspannen van raak: dat de moderne, stedelijke mens de godganse dag dusdanig wakker uit zijn ogen kijkt dat ik hem of haar kan horen denken. Stop daarmee, en neem voor nu gewoon van mij aan dat negenennegentig procent van de mensen tijdens de slaap dezelfde capaciteiten bezit als een plant, alleen kinderen of hier en daar een verdwaalde volwassen kerel met een ernstig Oedipus-complex slaapwandelen ok? 

Sorry, misschien moet ik even de stad uit, ik reageer absurd geagiteerd op de gedachten waarvan ik denk dat u ze heeft. 

Goed, het eerste bewustzijnsniveau hebben we behandeld, nu het tweede, dat wat Spengler ‘het wakker-zijn’ noemt. Gedurende het wakker-zijn bepalen we zelf welke positie in de ruimte we innemen. Rijden we op een hete zondagmiddag naar het bos, gaan we richting zee of genieten we van onze tuin? Een plant heeft zulke keuzevrijheid niet, ha, u bent mij ditmaal onmogelijk te slim af: er bestaat geen uitzondering op die regel, lopende planten komen hooguit voor in sprookjesboeken.

De vrijheid van beweging zet druk op het menselijke zenuwstelsel. We kijken, luisteren, wikken en wegen om uiteindelijk te bepalen wat voor ons op dit moment de gunstigste plek is om vanuit te opereren. Om aan dergelijk geworstel te ontsnappen, kiezen velen voor een bestaan als werknemer. Dit lijkt een goede oplossing, ware het niet dat men op de werkplek in verhevigde mate wordt blootgesteld aan het derde door Spengler voorgestelde bewustzijnsniveau: ‘gezamenlijk wakker-zijn’.

De filosoof losjes parafraserend kun je stellen dat gezamenlijk wakker-zijn het domein is waar burgers van hoogontwikkelde samenlevingen elkaar langzaam maar zeker psychologisch wurgen. ‘Civilisatie’ noemt Spengler dit, het eindstadium van iedere cultuur. In de ruim duizend pagina’s die de ‘De Ondergang van het Avondland’ telt, is dat zijn centrale stelling. Een cultuur bloeit op als weelderige plant op het platteland, en sterft na enkele eeuwen een door en door versteende dood in de stad.
  

Zo gaat Raymond Taams nog duizend woorden door in zijn halverwege 2024 op de Utrechtse site Nieuws030 gepubliceerde essay. De koortsachtige toon is typerend voor de hallucinerende tijdgeest van die periode, over waar deze collectieve gekte toe leidde verschenen inmiddels talloze boeken en films. Voor het doeleinde van dit artikel, een licht werpen op de ingewikkelde beginjaren van de tegenwoordig zo geroemde Bond tegen Oplettendheid, vat ik de rest van het essay even kort samen. 

Het ‘gezamenlijk wakker-zijn’ waar de door hem aangehaalde filosoof over sprak, was volgens Taams de basis voor de uit de hand lopende oplettendheid in de jaren twintig van de eenentwintigste eeuw. ‘Waar mensen gezamenlijk wakker zijn, werken ze elkaar op de zenuwen door elkaar te bekijken, dit leidt tot ideeën over wat de ander denkt, vermengd met wat jij gelooft dat de ander normaal vindt, hetgeen uiteindelijk appelleert aan de krachtige menselijke emotie schaamte’, doceert hij.

Vervolgens constateert Taams een ‘sinds de eeuwwisseling exponentieel toegenomen informatiedruk op onze hersenen’. Door de introductie van het internet aan het einde van de jaren negentig van de twintigste eeuw en die van de intelligente telefoon aan het begin van de jaren tien van de eenentwintigste eeuw, was er in zijn ogen ‘te veel shit tussen de oren van mensen gekropen, voornamelijk pietluttige huis-tuin-en-keuken-gevaren zoals angst voor ziektes of online oplichters’.

De afgenomen ruimte in de hoofden leidde volgens de bedenker van de Bond tegen Oplettendheid tot een ‘nauwelijks te verdragen collectieve over-alertheid in het dagelijks leven, die elke creativiteit doodt’. Met deze opmerking raakte hij een gevoelig punt: westerse maatschappijen in het algemeen, en de Nederlandse in het bijzonder, dankten hun welvaart hoofdzakelijk aan een creatieve grondhouding van de bevolking, die mogelijk werd gemaakt door een relatief grote geestelijke vrijheid.

‘Stop de overbelasting van onze breinen’ luidde daarom het eerste actiepunt in het manifest dat de Bond tegen Oplettendheid in de zomer van 2024 publiceerde. Voor een bescheiden publiek, er kwamen enkele tientallen geïnteresseerden op de avond af, werd het document feestelijk ten doop gehouden in het café waar eerder de oprichtingsvergadering plaatsvond. Taams hield een opzwepend betoog over de ‘aandachtsteveelstoornis’ waar een deel van de bevolking volgens hem aan leed.

Die plagerige omkering van ‘aandachtstekortstoornis’, een term die toen werd gebruikt om uit te leggen wat ADHD inhield, komt regelmatig terug in vroege uitingen van de Bond. “Hoewel het een aardige vondst was van Taams, sloegen dit soort kreten nauwelijks aan bij een breder publiek, over dat soort dingen konden we lang discussiëren tijdens vergaderingen”, herinnerde Loog Poelman zich eind jaren dertig in een interview met De Correspondent. Poelman was net als Taams journalist en schrijver, gedurende de jaren dertig maakte hij naam met zijn artikelen over het Volendamse misdaad-syndicaat rondom de voormalige vice-premier Mona Keijzer.

“We kwamen wekelijks bij elkaar om te overleggen”, schetst Poelman in hetzelfde interview. “Dat waren wonderlijke avonden hoor, meestal begonnen we met een eenvoudige maaltijd bij één van ons thuis, waarna de drank op tafel kwam en we ons overgaven aan cultuurpessimisme. Vooral Taams kon zich hierin compleet verliezen, dan begon hij weer over de ‘Ondergang van het Avondland’ van Spengler, een dubieus boek, hoewel er een aantal opmerkelijke voorspellingen in worden gedaan.”

‘Negen van de tien keer vergaderden we bij mij thuis, ik bereidde een simpele pasta en de andere vier zorgden voor drank en chips’, noteert dichteres Steintje Gelderblom in haar ‘Utrechts Dagboek – 2022-2032’. ‘Aanvankelijk kon de oplettendheid, het ‘schelle wakker-zijn’ dat iedereen zogenaamd gek zou maken, mij weinig schelen, gewend als ik was om in mijn eigen wereld te leven’, schrijft ze. Dit veranderde in het voorjaar van 2025, toen er paniek uitbrak over een virus dat volgens wetenschappers op mensen zou overspringen.

Tientallen pagina’s wijdt Gelderblom, die dol was op konijnen en er thuis een hield, in haar Utrechts Dagboek aan wat ze de ‘Proletarische Konijnenjacht’ noemt. Het begint op 6 maart 2025, als naar aanleiding van een alarmerende reportage in het televisieprogramma ‘Nieuwsuur’ Kamervragen worden gesteld over de uitbraak van konijnenkoorts op een Zeister kinderboerderij. Landbouwminister Wiersma spreekt sussende woorden in de Tweede Kamer, hier nemen pers en publiek echter geen genoegen mee.

Wat volgt, is een klopjacht op konijnen. Mensen verbranden hun pluizige huisdieren levend in de tuin uit angst voor besmetting. Een ontredderde Steintje Gelderblom publiceert in de Volkskrant haar beroemd geworden gedicht ‘Konijnenlijkjes-koninkrijk’, vanaf dat moment is de dichteres het felste lid van de Bond tegen Oplettendheid, samen met Raymond Taams treedt ze op in zaaltjes door het hele land. Voor een publiek dat meestal bestaat uit een handvol werklozen, trekken de twee van leer tegen ‘ons laffe Nederlandse kut-volk’.

‘Een onsmakelijke tournee’, noemt fotograaf Yunus Ergin de serie optredens in een podcast-interview uit 2025. “Door de konijnenverbrandingen met genocidale praktijken uit de geschiedenis te vergelijken, gingen Raymond en Steintje te ver, ik heb toen even een paar weken afstand genomen”, aldus Ergin, die samen met zijn vrouw, kinderboekenschrijfster Claire Poes – pseudoniem van Marie-Claire van Katwijk, red. – het vijftal oprichters van de Bond completeerde. Poes op haar beurt twijfelde over verdere samenwerking, maar al snel sloot het echtpaar zich weer aan.

Zo modderde de Bont tegen Oplettendheid voort tot 2028, zoals we allemaal weten het jaar van de grote doorbraak, die ervoor zorgde dat Nederland weer een trotse, creatieve natie werd, het gidsland dat we tegenwoordig nog altijd in de wereld zijn.