Jeroen Wielaert - Geld ging boven Gods woord, maar kooplieden en predikanten sloegen ook graag de handen ineen in eeuwen van multinationale slavenhandel. Een hypocriete gewetenloze kongsi was het, waarmee de kerken grof deelden in de winst. Het is goed om te beseffen bij de herdenking van de slavernij. En heel goed te zien in de expositie Christendom en slavernij. Een Nederlands verhaal in Museum Catharijneconvent.

Begin 1596 meerde een slavenschip aan in Middelburg. Het was in de beginjaren van de Zeven Verenigde Nederlanden. In de protestantse republiek waren ze trots om vrij te zijn van de Spaanse overheersing. Slavernij was er niet toegestaan. Dat gold niet voor de bedrijvigheid in het verre oosten en westen. De jonge Nederlanden hadden bij hun wereldwijde expansie grote behoefte aan goedkope arbeid en die werd verricht door slaafgemaakten die letterlijk grootscheeps uit Afrika werden geroofd. Aan boord was ook een lading bijbels en psalmen. Vroomheid en wreedheid voeren samen op, zonder enig bezwaar van de kapiteins en de mee varende dominees.

Vanaf het begin van deze business was er discussie: mogen christenen slaven houden? In de bijbel stonden de antwoorden: mensen stelen mag niet, iedereen is geschapen naar Gods evenbeeld. Andere predikanten wezen erop dat er in de bijbel ook veel slavernij voorkomt. Ze zagen er religieuze goedkeuring in. Vooruit dus met die handel!

Onder het thema Kerk, Koopman, Dominee wordt het verder uitgewerkt op de expositie. Het handelsverkeer werd ook beschouwd als zendinsgwerk, waarin handelaren en dominees hand in hand gingen. Ver weg van Nederland had een predikant recht op twee huisslaven. Ze deden zelf ook mee aan de slavenhandel. Dertig procent van de predikanten had slaven. Ze waren in dienst van de WIC en de VOC. Die compagniën betaalden vaak slecht of niet, dus waren slaven nodig voor het onderhoud. Ook kerken hadden slaven als eigendom, de plantages zorgden voor extra kerkelijke inkomsten.

Op de tentoonstellling is het te zien aan oude geschriften en documenten voor de verkoop: boekhouding met de vermelding neger en wat hij opbracht. In een zijzaal is een installatie te zien van Jörgen Gario. Er klinkt een treffende regel: 'Geld spreekt de taal van de tijd.'

In de lange zaal hangt een schilderij met een verhaal. Het toont een koopman en zijn vrouw onder een paraplu, omhoog gehouden door een slaaf. De koopman wijst met een stok trots naar de driemasters in de baai. Tegenover dit doek zijn hedendaagse kunstwerken neergezet met afbeeldingen van slavinnen en schepen.

Opperkoopman van de VOC met zijn vrouw en een tot slaaf gemaakte. Schilderij van Aelbert Cuyp (Rijksmuseum)

Uitgerekend in Utrecht keerde een beroemde predikant zich tegen de slavernij: Gisbertus Voetius. Voor hem was het zonneklaar dat het niet toegestaan. Het was mensendieverij, ook volgens een vers in Exodus. Hij drukte het duidelijk uit: 'Een rouwen, onsekeren, verworden, periculeuse ende onbillicken handel.' Voetius vond het onverstandig dat het gebeurde. Hij verkondigde dat ook in preken, maar daarmee kon hij niet voorkomen dat het toch doorging. Het had wel invloed op zijn studenten, behalve die ene.

Madelon Grant, conservator internationale kerken weet er wel een. Het is de eerste predikant in Suriname, de in Middelburg geboren en in Utrecht door Voetius opgeleide Johannes Basseliers. Hij werd acht jaar niet betaald door de WIC, had zes slaven.

Steeds sterker werd de roep tot afschaffing van de slavernij. In 1807 maakte het Britse Rijk een begin met het stoppen met de slavenhandel en in 1833 met de slavernij. Nederland rekte het liever, met goedkeuring van de kerk. In 1860 was het klaar in de Oost en in 1863 in de West.

De expositie eindigt in het nu, onder andere met een treffende kop in Trouw: 'Zie slavernij als een soort erfzonde: we dragen allen de erfenis van dat kwade verleden met ons mee.'

Racisme blijft een bestaand kwaad. Het blijkt ook uit de discussie over de afwezigheid van kamervoorzitter Martin Bosma bij de slavernijherdenking. Ook dat maakt de tentoonstelling zo actueel. Het is een goed voorbeeld voor het Nationale Slavernijmusem in oprichting. Vooral omdat het zo goddeloos geldbelust was.