Taams - Utrecht kookt over
Gepubliceerd: zaterdag 10 juni 2017 14:08
Raymond Taams - Een bloedhete zondag, eind mei 2017. Loom besluit ik om vier uur ‘s middags even een rondje te gaan lopen om mijn flat. Het verschil met een gewone werkdag is opvallend. Ik woon aan een drukke verkeersader, veel verkeer komt hier de stad binnen. Hoewel er prima werkende stoplichten zijn is het getoeter rond spitstijd normaal gesproken niet van de lucht. ‘Gefrustreerde kantoormensen’, denk ik dan altijd, maar ik heb er geen onderzoek naar gedaan.
Vandaag is alles anders; bijna geen auto’s, ik hoor vogels fluiten en de mensen op straat sjokken traag voort. ‘Stel je voor zeg, een dag zonder gillende sirenes, dat ik dat nog mag meemaken’, denk ik bij mezelf. Want politie en brandweer gieren doorgaans onafgebroken voorbij.
Ik heb het nog niet gedacht, inmiddels ben ik halverwege mijn rondje om de flat, of een brandweersirene klinkt. Nu lijk ik misschien een wat zeurderige man die maar beter in een hutje op de hei kan gaan wonen, maar op zomerse nachten slaap ik met het raam open, dwars door het geluid van de motoren van voorbijrijdende auto’s heen. En op een vakantie in Bulgarije sliepen mijn vriendin en ik boven een discotheek die tot zes uur ‘s ochtends doordreunde. “Doe maar alsof het een onweersbui is, daar kun je ook weinig aan veranderen”, zei ik tegen mijn -inmiddels- ex. Nee, het zijn de hoge tonen van geïrriteerd getoeter en nerveuze sirenes waardoor ik soms overweeg te verhuizen.
Om deze ene brandweersirene kan ik wel lachen, ontspannen kuier ik voort, mijn slippers slepend over de hete stoeptegels. Bijna als ik de hoek om wil gaan scheert een auto met grote snelheid vlak langs mijn lichaam. Het is echt een haardikte afstand die voorkomt dat ik geschept word. Door de naderende brandweer heb ik ‘m niet aan horen komen. De bestuurder kijkt me vernietigend aan en trapt het gas nog even extra in. Binnen vier seconden is hij uit het zicht, maar zijn boze blik blijft hangen.
‘Laat ik het niet persoonlijk opvatten, misschien heeft die jongen gewoon een rotdag’, sus ik mijn gemoed. In een minder ratrace-achtige maatschappij waren de bestuurder en ik wellicht de grootste vrienden geweest. Ik ga maar snel weer naar boven, een beetje rommelen in mijn flat, zoals ik deze hele dag al doe. Maar het is voor mij nu officieel: de wereld is gestaag aan het overkoken.