Taams - Terug naar de Scheendijk - feuilleton (9)
Gepubliceerd: woensdag 16 september 2020 06:00
Raymond Taams - In het weekend bleef het heet, daarom had Laurens vrienden uit Amsterdam uitgenodigd om te komen zwemmen en barbecueën. Zaterdagmiddag lagen we met de hele groep aan de Loosdrechtse Plassen. Het waren gebruinde sportschooljongens met dure zonnebrillen en dito vrouwen, maar het was toch geen weer voor intellectuele gesprekken. Op politiek gebied viel Lars in de smaak, door de ene na de andere ultrarechtse opmerking liet hij iedereen schateren.
Zum Arbeiten zu Alt
Zum Sterben zu Jung
Zum Reisen Topfit
Und Tschüss
, lazen we bij terugkomst in de jachthaven op de achterkant van een camper met Duits kenteken. “Godverdomme, ik hoop dat ze een ongeluk krijgen”, riep ik baldadig. “Dit is wel een behoorlijke middelvinger ja, typisch die generatie”, oordeelde een andere vriend.
Onder het barbecueën raakte ik in gesprek met Sjors en Paulien, ze hadden samen een horecazaak in Almere die bijna failliet was vanwege de coronamaatregelen. “We zitten op hooguit dertig procent van onze normale omzet in de zomer”, somberde Sjors. “En toch denk ik dat de wereld uiteindelijk beter wordt”, probeerde Paulien hem op te beuren. Als voorbeeld noemde ze de aanstaande presidentsverkiezingen in Wit-Rusland, waar een jonge vrouw kans maakte om de brute dictator Loekasjenko na een kwart eeuw uit het zadel te wippen. “Paulien is de enige met progressieve neigingen hier”, zuchtte Sjors verontschuldigend. “Zoals de grote schrijver Gerard Reve zei: ‘Ik ben niet progressief, want zoals het is, is het al erg genoeg'”, vulde ik aan.
Tegen half elf was het vlees op, er werd alleen nog flink doorgetankt. De muziek ging op standje burenruzie, het duurde dan ook niet lang voordat Aad en Ina poolshoogte kwamen nemen. Net als eerder op de boot zwichtten ze voor de charmes van Laurens, beiden lieten ze zich een halveliterblik in de hand drukken. Naast elkaar op de glanzende, witlederen tweezitter probeerden ze een houding te vinden te midden van het feestgedruis. Het sprong in het oog dat ze daarbij geen woord wisselden.
Na een tijdje stond Aad houterig op om nieuw bier voor zichzelf te halen, vervolgens kwam hij bij mij, Lars en een paar anderen staan. Toevallig ging het gesprek over homoseksualiteit. Ik vertelde de anekdote over mijn achttiende verjaardag, toen ik aangeschoten aan mijn vader bekende dat ik vurig hoopte op mannen te vallen. Op de redactie waar ik stage liep, was ik onder de indruk geraakt van het vrijgevochten leven dat andersgeaarde collega’s leidden. “Een paar maanden later deed die ouwe een hiv-test, en lazerde hij zelf uit de kast”, onthulde ik de afloop.
Proestend, ietwat ontredderd gelach steeg op, doch Aad reageerde zichtbaar ongemakkelijk. Het bloed leek zelfs even uit zijn gezicht weg te trekken. We sloegen er verder geen acht op, de avond eindigde sowieso abrupt door een stroomstoring in het appartementencomplex. Bezopen buitelden mensen over elkaar heen, op zoek naar waxinelichten. Het leek me een geschikt moment om ertussenuit te knijpen.
Bij de flakkerende zwarte kaarsen viel ik in slaap op mijn bank, en begon vreemd te dromen. Met pa en ma, die blijkbaar weer in leven waren, bewoonde ik een reusachtig, bouwvallig huis. Ma vond het fantastisch dat ik van de psychiater een pil had gekregen, die alle door mijn vader aangerichte psychische schade ongedaan maakte. Blij wachtte ze me op bij de voordeur, als ik ‘s avonds thuiskwam na wederom een dag normaal functioneren. Pa ontstak in woede toen hij er lucht van kreeg. Zwaaiend met een mes sommeerde hij de wondermedicijnen in de vuilniscontainer te gooien. Dit weigerde ik, waarop hij in mijn hals prikte. Een druppel bloed viel op de grond, voor mij het sein om alles in de fik te steken. Niet slechts het huis, maar het hele dorp, de totale omgeving.
Opgelucht en verbitterd dronk ik de volgende ochtend koffie. Honderden van dergelijke dromen had ik achter de rug, maar nooit met zo’n intensiteit. ‘Genaaid ben ik door die ouwe’, dacht ik grimmig terug aan een gebeurtenis op mijn zestiende. Youssef, een jongen die ik kende van vakkenvullen bij Dirk van den Broek, had vrijzinnige hippie-ouders die mij meevroegen naar een weekend op Terschelling. “Geen sprake van”, bulderde papa, “ik heb dat huis van die mensen gezien en er zit geen verf op de kozijnen.” Zodoende bracht ik twee dagen door in de goed in de lak staande gevangenis die het ouderlijk huis was, verstoken van gezond contact met leeftijdsgenoten. Geen wonder dat ik als student liever thuisbleef bij werkweken in het buitenland, ik had geen idee hoe ik me moest handhaven in zo’n groep.