Taams - Terug naar de Scheendijk - feuilleton (7)
Gepubliceerd: zaterdag 12 september 2020 06:00
Raymond Taams - “Commandeer je hond en blaf zelf”, lachte ik de volgende morgen bij een kop sterke koffie op het balkon van Laurens. Zijn ‘dog-fetisj’, zoals hij het zelf noemde, begon absurde vormen aan te nemen. In het holst van de nacht had hij de dame van plezier uitgelaten langs de Scheendijk, om haar nek het stuk waslijn uit mijn kast.
“Het zijn gekke tijden, en die overleef je alleen door het zelf nog bonter te maken”, was zijn redenering. Zelf had ik prima geslapen, en de conversatie met Estelle had me geestelijk op een interessant spoor gezet. Macht, daar ging het om in het leven, en mijn eigen situatie was tekenend. Opgegroeid in een gezin waar ik binnen werd gehouden omdat papa een geheim had – hij moest zijn kinderen kunnen blijven controleren, ook in de puberteit – en nu als een koning levend van de erfenis.
Beneden op de steiger waren Aad en Ina, in de brandende zon, bezig om proviand in een motorbootje te laden. Toen ze ons zagen, vroegen ze of we mee de Loosdrechtse Plassen op wilden. “Ach, waarom niet, het is te heet om te werken”, gilde Laurens met een royaal armgebaar, “lust je pils, Aad?” Het echtpaar had aan vruchtensap genoeg, en dat gold eigenlijk ook voor mij. Desondanks gooide mijn buurman acht halveliterblikken in een plastic tas.
Ronkend voeren we even later over het uitgestrekte water. Het viel op dat Ina nogal afwezig was, alsof ze de spontane uitnodiging aan ons adres niet echt had gesteund. Om me comfortabeler te voelen, pakte ik een halve liter. Aad praatte honderduit over een of andere tuinstoelenset die hij via Marktplaats goedkoop had weten te bemachtigen, later vandaag zouden ze naar Landsmeer rijden om ‘m op te halen, Laurens demonstreerde wederom zijn talent om over niks te converseren.
“Komt Lars binnenkort nog deze kant op?”, probeerde ik het gesprek wat centraler te maken. Dat had ik beter niet kunnen doen, meteen na de vraag draaide Ina haar hoofd weg. “Neem jij ‘m even over..”, knikte Aad naar Laurens, die daarop het roer van de buitenboordmotor ter hand nam. “Meissie toch, wat is er nou?”, wreef Aad over de wang van zijn vrouw, die duidelijk huilde. Na een paar minuten richtte ze zich, de tranen uit haar ogen vegend, tot ons met een verontschuldigend: “Sorry hoor, jullie kunnen er ook niks aan doen”. “We hebben het er niet meer over, onder voorwaarde dat je er een met ons meedrinkt Ina, daar knap je van op”, sprak Laurens.
Uiteindelijk werd het nog best gezellig, anderhalf uur later meerden we aan en namen afscheid. De rest van de dag bracht ik lezend op mijn balkon door. ‘s Avonds belde Carla, een oude vriendin van de School voor Journalistiek. Carla had me ooit het enige jaarcontract van mijn leven bezorgd, door me binnen te loodsen bij de omroep waar ze werkte. De eerste maanden had ik het goed naar mijn zin, ik begon als freelancer op de radioredactie en kreeg driehonderd euro per dag. Toen er een vacature kwam, verzocht de eindredacteur – een driftige, kale zestiger waar ik het prima mee kon vinden – me te solliciteren. ‘Een formaliteit’ noemde hij het, maar vervolgens ging de klootzak allerlei pas afgestudeerde journalisten uitnodigen, die nota bene met mij een dag mee moesten lopen.
Het signaal was duidelijk: je onderhandelingspositie is nul. Met tegenzin tekende ik voor een jaar, gelukkig kregen we na drie weken enorme ruzie en stuurde hij me weg met twee maanden salaris. Carla werkte er nog steeds, inmiddels was ze plaatsvervangend eindredacteur. “Gaat het wel goed met je?”, vroeg ze nadat ik mijn huidige leven had geschetst. “Zeker”, antwoordde ik, “ik ben mijn tijd gewoon weer eens te ver vooruit. In jullie programma op Radio 1 ging het over de groene wederopbouw van Europa na de covid-crisis. Daar geloof ik niks van, dat is meer iets voor brave hogeropgeleiden. De grauwe massa zal een nieuwe Hitler in het zadel hijsen als er te weinig perspectief lonkt.” “Tja, een optimist ben je nooit geweest”, klonk het enigszins schamper aan de andere kant van de lijn.
Het gesprek eindigde vriendelijk, we spraken af om gauw weer eens bier te drinken. Toch overviel een koud gevoel me na het ophangen, dezelfde ijzige klauw om mijn strot als op zondagavond 15 maart, de dag dat de regering bekendmaakte dat het land op slot ging. Trillend had ik bij mijn aanrecht gestaan na het boodschappen doen. De supermarkt was leeg gehamsterd, vanaf nu was het ieder voor zich.