Raymond Taams - Ik zat op een bankje aan de singel nabij TivoliVredenburg en de ingang van Hoog Catharijne, er voer een waterfiets voorbij, waarop een moeder en haar zoon en dochter – beide kinderen waren in de beginnende puberleeftijd – zwijgzaam voorttrapten.

Ze keken bedrukt, gebukt als ze gingen onder de last van een activiteit die van tevoren waarschijnlijk als ‘iets leuks doen’ was geoormerkt. De moeder leek me een keurige, eenvoudige vrouw, niet dom, maar ook niet erg cultureel ontwikkeld.

Eén zitplek op de waterfiets was leeg, ik vroeg me af of de kinderen nog een vader hadden en zo ja, waar hij op dit moment verbleef. Misschien slenterde hij door de Mediamarkt aan de overkant van het water, de eigenschappen van de aldaar uitgestalde elektronica bestuderend en met elkaar vergelijkend.

Zo’n mini-universum vol logisch functionerende apparaten was een oase van rust en overzichtelijkheid in vergelijking met de puberbreinen waarmee hij thuis voortdurend moest interacteren.

Dat de vader niet meer leefde en dat zijn as ergens in zee dreef, dat hij op deze zondagmiddag lusteloos op de driezitsbank naar een gesponsord programma over kamperen op RTL 4 keek of de liefde bedreef met zijn nieuwe vriendin, waren andere mogelijkheden.

Mijn eigen passieve, beschouwende rol was het enige waarvan ik in het hierboven geschetste verband zeker was, het kon zelfs dat ik de vrouw op de waterfiets ten ontechte voor de moeder van de twee kinderen aanzag.

Zulk in woorden gevangen gelummel had ik voor ogen toen ik begon met deze column-serie, het begint ergens op te lijken, en dit was pas de zevende aflevering.