Raymond Taams - Tot mijn zevende geloofde ik in Sinterklaas, tot mijn veertigste geloofde ik in kerst. Elke versiering prik je op een gegeven moment door. Dan is het tijd om nieuwe magische momenten in het jaar te omarmen.

Het voorgaande overdacht ik wandelend richting de Nacht van de Poëzie in TivoliVredenburg. Een kletsnatte zaterdagavond, op de Voorstraat beenden mensen haastig onder paraplu's naar restaurants. Op dat moment wist ik nog niet dat deze avond voor mij iets zou markeren.

"Je moet dingen markeren", sprak Nieuws030-collega Louis Engelman, mijn leraar op de School voor Journalistiek, toen we ter afsluiting van een belangrijke lesgroep met studenten en docenten bij een restaurant in de binnenstad aten. In de twintig jaar erna dacht ik regelmatig aan zijn levensles, bijvoorbeeld wanneer ik was afgevallen en een nieuwe broek kocht. De broek markeerde mijn verbeterde, slankere zelf.

Hetzelfde gebeurde met andere voorwerpen en belevenissen. Zo ligt het door Annejet van der Zijl geschreven boekenweekgeschenk ‘Leon & Juliette’ sinds zondag 15 maart 2020 op mijn tafel als tastbare herinnering aan de uitbraak van massahysterie rondom een virus dat bepaald geen ebola was. Aanvankelijk wilde ik die zondag met het dunne blauwe boekje naar Amsterdam treinen, maar NS had de traditionele gratis-reisdag-met-geschenk ter afsluiting van de Boekenweek alvast geschrapt vanwege regeringsmaatregelen.

Ik dwaal af, dit gebeurt nu eenmaal wanneer je over de Nacht van de Poëzie schrijft.

Laat ik nog verder afdwalen, en het gedicht dat ik tijdens het wachten bij de bar op mijn telefoon krabbelde hieronder publiceren.

 

Ik hou van de helderheid van prijzen,

drie euro vijfendertig voor een bier,

overzichtelijker wordt het niet.

Poëzie is ingewikkelder.

 

Complexer, zeker, doch wanneer je er stevig bij dronk, ervoer je slechts de gevoelens onder de op het podium in de Grote Zaal uitgesproken woorden. Dat was confronterend, overal registreerde mijn zenuwstelsel angstvallige aanpassingsbereidheid, precies zoals in het normale leven, poëzie is geen cocon.

Toch werd het een goede achtendertigste editie van dit evenement. Terwijl we de zaal binnenschreden, zong Claudia de Breij lichtvoetige liedjes die het leven relativeerden. Later op de avond betoverde countertenor Maarten Engeltjes het publiek door met waterkoude kopstem aria’s uit de barok te zingen. Tussendoor, overschakelend op prettige, warme spreekstem, gaf hij speelse mini-colleges over barok-grootheden als Bach.

Qua poëzie schuifelde acteur Joost Prinsen zachtmoedig uit de coulissen om het gedicht ‘Hoe een vader zich gedraagt op de trouwdag van zijn dochter’ van de Limburger Wiel Kusters voor te dragen. ‘Word deze dag niet dronken’, luidde de slotregel, voor ons kwam dit advies te laat. Hoewel gin-tonics tien euro per stuk kostten, waren we de tel kwijt. Jongere goden maakten de Nacht af. Wout Waanders, Meity Völke en Maarten van der Graaff schitterden onder het duivelse gesternte van een gesloten bar. Gesloten horeca na middernacht bleek de enige overgebleven covid-19-restrictie.

‘‘s Nachts woon ik zelden waar mijn bed staat’, deze regel uit een gedicht van Vrouwkje Tuinman prijkte als motto van de achtendertigste editie op zaalmuren. Bij het wakker worden las ik de zin opnieuw, ditmaal in roze letters op de kaft van de traditioneel aan bezoekers uitgereikte Nachtbundel.

Het donkerblauwe boekje met werk van de optredende dichters lag rechts naast mijn kussen, links slingerden sleutels, telefoon en een half leeggegeten chipszak. Sporen van een ouderwetse zaterdagnacht, evenals de kleren en schoenen die ik nog aanhad. Ondanks de gin-tonic-kater besefte ik dat afgelopen avond het einde markeerde van anderhalf jaar corona-krampachtigheid. Ter bevestiging legde ik de Nachtbundel met de zin van Vrouwkje bovenop het boekenweekgeschenk van Annejet. Dit tijdperk hadden we overleefd, de volgende uitdaging was het vinden van een feest dat de weggevloeide kerst-magie kon compenseren.