Raymond Taams - De zon scheen fel op de laatste zondagmorgen van september, ik wandelde langs het Merwedekanaal richting het stadscentrum, aan mijn linkerkant flitsten fietsers en hardlopers voorbij, rechts schoten roeiboten met kracht door het water.

“Ja, heel goed samen…. vlak!”, schreeuwde een roei-trainer vanaf zijn fiets naar een vierzitter, mijn hoofd speelde met het woord ‘roei-trainer’, ‘zouden er ook uitroei-trainers bestaan?’, vroeg het zich af, het was een ochtend vol mogelijkheden in de lucht.

Op de betonnen trap van een woongebouw aan de Veilinghavenkade speelde een kat met een muis. Tijdens de kleine, sadistisch aandoende pauze waarvan ik getuige was, lag de muis zwaar ademend op de onderste trede met een uitdrukking van berustende pijn op zijn snuitje, hij wenste ongetwijfeld dat het snel klaar was, dit zou gebeuren wanneer ik de kat niet wegjoeg, ik liep door, en dacht zeker nog een hele minuut aan de gezichtsuitdrukking van een muis die op een stralende ochtend stierf.

‘Kun je bij dieren spreken van een gezicht?’, vroeg ik mij energiek over het Jaarbeursplein benend af. Goed, een paard had een hoofd en geen kop, ‘Denken moet je aan een paard overlaten, die heeft een groter hoofd’, zei mijn opa vroeger vaak, dit was ik met terugwerkende kracht met hem oneens, inmiddels kon ik beter denken dan een paard, al die prachtige columns op Nieuws030 leverden het bewijs. 

Maar alle speelse gedachten op een stokje: over een paar dagen was het 1 oktober. Het plotselinge besef dat de donkere maanden aanstaande waren, viel mij zwaar. Voorlopig was het gedaan met de energie en speelsheid in de atmosfeer, pas halverwege april domineerde levenslust het straatbeeld wederom.

Natuurlijk verslonden katten ook gedurende de winter muizen, wij mensen verheugden ons op de feestdagen en er bloeiden in het donker vast wel een aantal geheime romances op.