Fred Penninga - lid van het Utrechtse Stadsdichtersgilde - schrijft wekelijks een actueel stadsgedicht. Dit keer onder de titel:

WINTERWONDERLAND

Onderin zo’n vergeten opbergdoos

vind ik mijn ingeduwde toverstok weer terug.

Ik neem hem voorzichtig met twee handen,

alsof hij breken kan, uit de doos en

draag hem tot vlak voor mijn ogen.

Geen spat veranderd, puntgaaf, diep zwart

gelakt – of mag ik dat niet meer zo zeggen? –

soepel, onhoorbaar uitschuifbaar

tot een lengte van wel veertig centimeter.

Ik zwaai ermee voor het raam en zie

hoe het Griftpark even wiegt op de wind.

Hij doet het nog, blaast een stem tussen mijn oren

en als ik de toverstok opnieuw beweeg

staat de eerste strofe van dit stadsgedicht

trefzeker; vanzelfsprekend, op mijn scherm.

Straks mag ie mee, naar buiten, naar de stad

ik tover een winters kampvuur op de Neude

met bankjes, dekens, warme chocomel

en saamhorige muziek (er is een kindeke).

En als iemand komt zeiken over overlast

tover ik hem in een sneeuwpop (onontdooibaar)

. . . want die ontbrak nog aan ONS geluk.