Fred Penninga is dichter en lid van het stadsgilde van Utrechtse dichters, voor Straatnieuwsverkopers schrijft hij wekelijks een gedicht. Deze week is dat:
    

JAN, MIJNE MAN

Straks gaat ie; of is hij al uit het zicht verdwenen?

Wat heeft Den Haag wél en Utrecht niet te bieden

waarom gaat ‘onze’ Jan daar zomaar henen

wat doet onze burgervader ‘zijn’ Utrecht ontvlieden? 

   

Is het dat torentje, zijn het de pronte ministeries,

het parlement misschien, het kabinet, gebarentaal?

De torenhoge vuurpallets, malversaties en mysteries,

de boulevard, de wandelgangen; oh, Staten Generaal!

    

Is het Duindorp, Schilderswijk, het Spui? Of de paleizen

(zijn het de majesteiten; niet uw ‘burgers’, burgervader)?

Wat heeft Jan, mijne man ons te zeggen, te bewijzen;

wat gaf bij hem de doorslag, hoe verklaart hij zich nader?

    

Is het dat Kurhaus, die pier, of Scheveningen Bad,

iets áchter de duinen soms? Kijk; hij kust mijn kust;

het strand, de zon, de zee. Hoor de branding, dat

voortdurend in beweging zijn; altijd getij, nooit rust!

Fred Penninga

       

Jan, mijne man wou ruiter worden is ‘n oud kinderversje. Wat onze Jan wou worden? Burgemeester van Den Haag. Hij pakte z’n gereedschapskist, zag zijn zaag. . . toen was ie burgemeester van Den Haag. Dag Jan, mijne man. Bedankt!

Straathoekgedicht, nummer 2, 2 juni 2020, Utrecht.