Oostveen - Overvechters niet maakbaar
Gepubliceerd: dinsdag 27 februari 2018 08:00
Peter Oostveen - “Bewoners Overvecht ongezond”, een zoveelste onheilsbericht in ’t AD/UN in een onophoudelijke reeks sombere reportages over de getergde woonwijk. Ik lees ze altijd met een bovengemiddelde belangstelling, de krantartikels waarin de wijk doorgaans wordt afgeschilderd als een soort van Sodom en Gomorra te midden van een zichzelf voltrekkende Apocalyps.
In de jaren 70 en 80 ben ik er opgegroeid. M’n vader woont er nog steeds. Ik heb de ontwikkelingen van de afgelopen 45 jaar dus op de voet kunnen volgen.
Voor kinderen was ’t een geweldig gebied om op te groeien. Overal in de wijken lagen toen nog braakliggende terreinen met gigantische hopen bouwafval. Genoeg materiaal dus om hutten te bouwen. Maar ook om crossterreinen aan te leggen. Zwaarlijvigheid onder kinderen had z’n intrede nog niet gedaan. Omdat de deuren van de flats geen kattenluikjes hadden, stonden veel voordeuren gewoon open. Was gemakkelijk voor kat Poekie en de buurtkinderen.
En iedere zomer was er ’t kat- en muisspel (of noem ’t folklore) tussen de buurtjongens en de brandweer: de talrijke weilanden tussen De Vecht en Overvecht werden door de buurtjongens veelvuldig in de fik gestoken, waarna diezelfde buurtjongens en de uitgerukte brandweer gebroederlijk de brand te lijf gingen. De brandweer werd toen nog niet bekogeld door omstanders en ’t gerucht dook regelmatig op dat de branden ook de instemming van de brandweer hadden. En iedere winter trokken duizenden “Overvechters” naar de bevroren bult aan de Gambiadreef om daar met ware doodsverachting met de slee vanaf te sjezen.
Met m’n vader van 88 heb ik ’t nog regelmatig over de tientallen (buurt)opa’s, oma’s, ooms en tantes die helemaal geen familie waren: opa Buitenhuis, oma Bresser, tante Annie, ome Hans etc. etc. ’T gekke is dat zelfs als je over de 50 bent, je deze mensen nog steeds opa, tante ed. noemt.
Maar, achter deze op t oog vrolijke boel ging toen al een grimmige keerzijde schuil. Om mijn LP’s en Tivoli-kaartjes te kunnen bekostigen had ik een omvangrijke 'autowaswijk'. Iedere vrijdagmiddag en zaterdagochtend auto’s wassen, doorgaans voor senioren of mensen met lichamelijke gebreken. Deze autowaswijk deed mij wekelijks afdalen in de krochten van Overvecht.
Ik was een slechte zakenman. Drie kwartier een auto wassen voor een tientje en in de nazit bij m’n klanten een uur lang gratis maatschappelijk werker/mantelzorger zijn. Wel zeer bevredigend en noodzakelijk natuurlijk, maar de verhouding tussen gewerkte tijd en inkomsten was vaak ver te zoeken. Tijdens het koffie drinken liepen m’n klanten regelmatig emotioneel helemaal leeg: ziektes, schulden, echtscheidingen, eenzaamheid, verslavingen, burenruzies etc. etc.
En er was meer. Er was prostitutie vanuit flatwoningen. Verkoop van 'magazijnvoorraden' vanuit kelderboxen. WAO-ers die op straat autoherstelbedrijfjes hadden. Een buurtbewoner werd opgepakt in verband met een omvangrijke hasjdeal. Buurtmoeders die midden op de dag lazarus van de sherry voor pampus op bed lagen waren er geen uitzondering. En, dan had je nog de jeugd. Die ging om de hoek een paar jaar naar de MAVO. De “titanen” onder hen stroomden door naar de HAVO, maar er waren er zat die na ’t behalen van ’t felbegeerde MAVO-3 papiertje van school gingen, kijken wat de arbeidsmarkt te bieden had.
Nee, ’t zal best wel zo zijn dat de problemen voor Overvecht er de laatste jaren niet minder op geworden zijn, maar een metamorfose heeft de wijk zeker niet ondergaan. Negentig procent van de kwalijke zaken die er nu spelen waren er in de jaren 70 en 80 ook al. De kiem voor dit alles was blijkbaar eind jaren 60, bij ’t ontwerpen van de wijk, al gelegd.
Er is wel iets anders wat de laatste 10 jaar een metamorfose heeft ondergaan. En dat is de wijze waarop onze neo-liberale, hoog opgeleide, welgestelde en (vooral) geglobaliseerde bestuurders tegen Overvechters aan zijn gaan kijken. Om ’t maar even heel dicht bij huis te houden: in de jaren 70 en 80 werd ’t jonge “gezin Oostveen”, net als de duizenden andere gezinnen op dat moment, gezien als “degelijk en respectabel”. Een alledaags gezin dat met eenvoudige middelen een bestaan vorm probeerde te geven, niets mis mee, niets op aan te merken.
Ik maak me geen enkele illusie over ’t predicaat dat ’t jonge gezin Oostveen, naar de heden ten dage geldende maatstaven, nu door de gemeentebestuurders opgelegd zou krijgen: “kansarm, marginaal en niet in voldoende mate zelf redzaam” zou ’t onbarmhartige vonnis van de politiek luiden. Want, geen hoger beroeps- en/of wetenschappelijk onderwijs genoten, geen koopwoning, geen invloedrijk netwerk, geen hoogdravende ambities etc. etc.
Het zal nooit hardop uitgesproken worden en ’t zal nooit letterlijk in beleidsstukken staan, maar ’t heeft er regelmatig de schijn van dat de politiek eigenlijk van oordeel is dat een wijk als Overvecht helemaal niet meer past in ’t hedendaagse profiel van de stad Utrecht: immers een stad met een voornamelijk hoog opgeleide, gezonde, ambitieuze en zelf redzame bevolking met (een obsessieve) hang naar innovatie.
Ik weet niet wat voor de stad kwalijker is, een wijk als Overvecht die zich maar met moeite aan z’n neergaande spiraal weet te ontworstelen of bestuurders die ’t maar moeilijk vinden onder ogen te zien dat ’t leven niet voor iedereen 'maakbaar' is. Vooralsnog vermoed ik het laatste.