Oostveen - Locaties van onschatbare waarde (2)
Gepubliceerd: woensdag 3 oktober 2018 08:47
Peter Oostveen - Een verhaal
Het was zaterdag 3 januari 2015. Het eerste weekend van het nieuwe jaar. Zo’n eerste zaterdag na Oud en Nieuw maken mensen altijd een beetje een verweesde indruk. Na twee weken van extra vrije dagen en familieverplichtingen probeert men z’n eigen draai weer te vinden, back to normal.
De winter was tot dat moment nog nauwelijks doorgebroken. Het was grijs, windstil en een beetje waterkoud, dat wel. Onbestemd weer op een onbestemde dag. Ik besloot die middag in ’t Hoogt de film “Of horses and men” te gaan bekijken. Ik had de trailer gezien, maar had van de film niet echt een goede indruk gekregen. Een onbestemde film voor op een onbestemde dag.
Ik zat thuis op m’n hurken mijn tas in te pakken. Toen ik opstond voelde ik in m’n onderrug een sidderende stroomstoot. Zo’n pijnscheut waar ik aan de ene kant maar al te vertrouwd mee was geraakt, maar die je tegelijkertijd ook alleen maar linea recta naar de hel kon vervloeken. Ik bleef een paar seconden verstijfd in deze houding zitten. In m’n onderrug woedde van de ene op de andere seconde een uitslaande brand. Zweet verscheen op m’n voorhoofd en onder m’n oksels.
Iedereen die bekend is met de aandoening “Spit” weet wat dit alles betekent. Een parade van agressieve slangen en schorpioenen neemt op meedogenloze wijze bezit van je rug. Jou met sadistisch genoegen een paar uur in onwetendheid latend over de exacte plekken waar ze je met hun bijtende gif gaan injecteren. Maar, één ding staat van tevoren vast: die rug gaat langzaam maar zeker helemaal op slot en je gaat creperen van de pijn. Aan dat bittere lot valt niet te ontkomen.
Iets anders weet je ook: na een spitaanval is niets goed. Of je nu zit, ligt, staat of loopt, het maakt allemaal niets uit. Die stroomstoot zal z’n ruïnerende missie met militaire precisie uitvoeren. De in aantocht zijnde verwoesting van je rug valt niet te stuiten, onderbreken of te verzachten. De pijnstiller of spierverslapper die dit proces kan keren moet wat mij betreft nog uitgevonden worden.
Dwars door m’n wanhoop en ontreddering heen besloot ik m’n voornemen om naar de film te gaan gewoon maar uit te voeren. Immers, het zou niets uitmaken. Thuis op bed gaan liggen of naar ’t Hoogt strompelen, het zou geen verschil maken. De uitwerking van de spitaanval zou hetzelfde zijn.
Terwijl ik met een van pijn vertrokken gezicht naar ’t filmhuis strompelde zag ik de week die voor me lag zich in apocalyptische beelden aan me openbaren. De rest van ’t weekend zou ik me kruipend op handen en knieën moeten voortbewegen, maandagmorgen zou ik me bij m’n werkgever ziek moeten melden, ik zou m’n schoenen niet aan kunnen trekken, met pijn en moeite m’n kont af kunnen vegen, geen boodschappen kunnen doen etc.
Toen ik strompelend en met muizenstapjes eindelijk ’t Hoogt bereikt had bevond ik mij zowel fysiek als mentaal in een zodanig inferno dat Dante’s hel er als een pretpark schril bij afstak. Terwijl ik steunend, kreunend houvast zocht aan de kassa, resteerde mij nog maar één gevoel: IK WILDE DOOD.
De jonge dame achter de kassa deed naar mij toe op ’t oog niets bijzonders, niets speciaals. Althans niet iets wat ze normaal gesproken ook niet deed. Immers, voor iedere bezoeker had ze, zonder aanziens des persoons, ’t zelfde in de aanbieding, haar ronduit betoverende glimlach.
Terwijl ze een kaartje voor me uitdraaide bracht ze mij met haar zachte blik onbewust en onbedoeld tot in mijn meest pijnlijke vezels onder een zoete hypnose. In mijn doodstrijd was ’t onvermijdelijk geworden dat deze jongedame met haar sacrale gelaatsuitdrukking voor mij de lichtgevende gestalte van een engel kreeg, een “Madonna”. Een “Madredeus” waarvoor ik, als m’n rug ’t had toegelaten, vol eerbied in aanbidding was gevallen. Haar roomzachte gelaat en lieve ogen vormden een bad van verdovende bloesem, melk en honing in een voor mij dorre en uitzichtloze woestijn.
Terwijl ik mij langzaam in haar hemelse bad onderdompelde voelde ik de immense pijn tien, twintig, dertig seconden uit mijn rug verdwijnen. Een wonderbaarlijke genezing van Bijbelse proporties. Ik wilde daar blijven staan, in haar bad blijven zinken, een uur, een halve dag, desnoods het hele weekend, als ik me maar aan haar helende warmte kon blijven laven. Als ik maar uit haar zachte handen kon blijven drinken.
Net zoals Adam en Eva in het paradijs werd ik ruw uit mijn oase verdreven. Onfortuinlijk genoeg waren op deze onbestemde dag meer mensen op deze onbestemde film afgekomen. De jonge dame moest dus verder met het betoveren van haar bezoekers. Maar niet voordat ze mij nog eenmaal een liefdevolle blik had toegeworpen. De intentie was zo goed, maar mijn enige kans om voor de poorten van de hel weg gesleept te worden was nu definitief verkeken.
Van de film kan ik mij helemaal niets herinneren. Ik zat krom van de pijn. Na de film moest ik als een dode Lazarus uit de bioscoopstoel tot leven gewekt worden. Doelbewust strompelde ik bij ’t verlaten van ’t filmhuis nog eenmaal langs de kassa. Zonder zich ook maar één seconde bewust te zijn van mijn deplorabele conditie en mijn doodswens wuifde “mijn Madonna” mij nog eenmaal liefdevol na. Ik stond weer buiten in de waterkou. Hoe moest ik verder?
Na kruipend mijn huis bereikt te hebben sprokkelde ik snel wat logeerspullen bij elkaar. De trap in m’n huis kon ik niet meer op of af en dus liet ik me per taxi naar de flat van m’n vader vervoeren. Om daar de storm van de Spitaanval te laten uitrazen. In de daaropvolgende dagen, als de pijn me te machtig werd, dacht ik terug aan mijn engel van ’t Hoogt. Probeerde me voor te stellen hoe zij met haar lieve glimlach mijn rugpijn als sneeuw voor de zon liet verdwijnen. Het hielp. In de loop van de week trok de Spit weg.
Een paar weken geleden vierde ’t Hoogt haar 45 jarig bestaan. Nog net voordat ’t filmhuis eind december haar deuren op deze locatie sluit. Of ’t nu de exotische films waren, de heilzame aandacht van de kassamedewerksters, de huiselijke sfeer of de bijzondere filmposters die ik altijd wel weer wist te bemachtigen, ’t Hoogt heeft zich in ’t culturele aanbod van Utrecht een iconische status verworven. Een vaste en unieke waarde in ’t culturele segment. Na ’t opdoeken van cultureel centrum RASA, het SJU-huis en ’t oude Tivoli is ook het (al dan niet tijdelijk) op deze locatie opheffen van ’t filmhuis een gevoelige dan wel een mokerslag voor de Utrechtse filmliefhebbers.
Ik sluit af met de woorden waarmee ik ook mijn eerdere beschouwing over het oude Tivoli afsloot: “Utrecht wordt steeds onherkenbaarder voor me”.