Nestorix - Is er een grens aan de vrijheid van het woord?
Gepubliceerd: dinsdag 13 januari 2015 12:42
Nestorix - “Vrijheid van meningsuiting mag geen excuus zijn voor overschrijding van betamelijkheidsgrenzen naar mens of overtuiging. Daar knelt het.”
Via deze opmerking, op Twitter, van een Utrechts raadslid, kwam ik afgelopen weekend in een twitterdiscussie terecht, naar aanleiding van de gebeurtenissen rond de aanslag op Charlie Hebdo, over de eventuele grenzen aan de vrijheid van meningsuiting.
De kern van die discussie was: wie bepaalt wat betamelijk is en de vraag of je in je uitingen rekening moet houden met de gevoeligheden van een ander? Deze discussie is natuurlijk niet nieuw. Ik heb in mijn boekenkast een aardig werkje staan met de titel “Aan die vuile viezerikken van de VPRO”. Een bloemlezing uit de reacties, die die omroep ontving naar aanleiding van de Barend Servetshows in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Tegenwoordig zouden we dat 'hatemail' noemen. Een fenomeen waar iedereen die zijn kop boven het maaiveld steekt, wel mee te maken heeft.
Betamelijkheid is een criterium waar ik niets mee kan. Net als de begrippen mooi, lelijk, lekker en vies, is het zo persoonlijk, dat je daar geen algemene noemer, als je dat al zou willen, voor kunt vinden. Het is dan ook niet voor niets dat allerlei wetsartikelen uit het verleden, die dat probeerde te normeren, vanwege juridische onhaalbaarheid zijn geschrapt.
De vraag of je in je uitingen rekening moet houden de gevoeligheden van de ander, ligt voor mij genuanceerder. Mijn eerste reactie is een volmondig: nee. Wat mij betreft mag ieder zeggen wat hij of zij wil. Tegelijkertijd betrap ik mij zelf er op, dat er situaties zijn, waarin ik wel degelijk rekening houd met de ander in de keuze van mijn woorden.
Ik heb in de gemeenteraad jaren naast Mirjam Bikker van de Christen Unie gezeten. Nu kom ik niet uit een milieu waarin men de woorden op een goudschaaltje legde. Van mijn vader werd gekscherend gezegd: “Als hij drie woorden spreekt, vloekt hij er vier”. Daar krijg je toch wat van mee. Omdat ik wist dat voor Mirjam het “ijdel gebruik van de naam des heren” een gruwel was en omdat ik haar een fijne collega vond, probeerde ik tijdens gezamenlijke vergaderingen op mijn woordkeuze te letten. Daarbij speelt voor mij ook een rol het voor haar geen vrije keuze was om daar te zijn. Zij moest daar, net als ik, haar werk doen.
Anders is het voor mij met uitingen in de media. Niemand wordt verplicht om Charlie Hebdo te kopen, naar een voorstelling van Hans Teeuwen te gaan of Lucky TV te bekijken. Soms krijg ik wel eens het idee dat er mensen zijn, die voortdurend zappen en surfen om te kijken of ze nog ergens gekwetst kunnen worden. Zolang ik niet verplicht wordt om alle rondzingende waanideëen of gruwelijkheden tot me te nemen, is er voor mij in ieder geval geen grens aan de vrijheid van meningsuiting.