In 1967 is Dik Binnendijk in Utrecht gaan studeren en twee jaar later kwam hij er wonen. De universiteit was toen nog bijna volledig gevestigd in panden in de binnenstad. In de onregelmatig verschijnende serie ‘Utregdikkies’ schrijft Dik over persoonlijke herinneringen die gekoppeld zijn aan straten, buurten, gebouwen en gebeurtenissen in de stad.  

   

Snijlab in de Telingstraat   

Henk en ik kwamen ‘s middags uit het Filmtheater Slachtstraat. We waren onder de indruk van de film ‘Paris, Texas’ van Wim Wenders uit 1984. Jaren geleden hadden we hem allebei gezien. Ik herinnerde me er nog maar weinig van; Henk meer. De bijna 2,5 uur durende film met Harry Dean Stanton en Nastassja Kinski is digitaal gerestaureerd en opnieuw in roulatie gegaan.

Bij het verlaten van het filmtheater kijk ik de straat af richting Ganzenmarkt en de achterkant van het stadhuis. Na het naar links doodlopende straatje ’t Hoogt heet de straat Telingstraat. Daar heb ik in mijn studententijd als bioloog in ’67 of ’68 nog les gehad. We hadden daar het snij- en tekenpracticum. Henk heeft ook biologie gestudeerd, maar zo’n tien jaar na mij. Hij heeft het snijlab in de Telingstraat nooit meegemaakt.

Wat ik me herinner is dat wij met tachtig eerstejaars studenten in een langwerpige kelder zaten met grote tafels. Op straathoogte waren er kleine ramen. Als ik omhoogkeek, zag ik de benen van voorbijgangers. Wat het het lange witte pand Telingstraat 2? Daarin is nu VluchtelingenWerk Nederland gevestigd. Alleen, van die ramen op straatniveau zie ik niets meer terug. Dichter bij de Slachtstraat zie ik dat een paar huizen nog wel ramen hebben op straatniveau. Dus mijn beeld van die lopende benen kan kloppen. Ik heb nog gezocht naar oude foto’s bij Het Utrechts Archief, maar foto’s met een rij lage ramen in de Telingstraat heb ik niet gevonden.

De ingang van de Telingstraat, gezien vanaf de Ganzenmarkt. Foto: Dik Binnendijk

Een week na ‘Paris, Texas’ bel ik aan bij VluchtelingenWerk Nederland. Aan de receptioniste leg ik uit wat ik kom doen. Ze vertelt me dat het pand een school is geweest. En ja, er zit een flinke kelder onder het pand. “Maar we gebruiken die kelder niet.” “Zou ik er een kijkje in mogen nemen, om te zien of er aan de binnenkant nog restanten zijn van ramen op straatniveau?” Ik had een ‘nee’ verwacht, maar na enige aarzeling ging ze met me mee. 

De deur naar de kelder is ook in de entreehal. Er staan een paar stoelen voor die ze opzijzet. “Ik weet niet of de deur op slot is....” Maar de deur is open. Ik zie een smalle bakstenen trap die in een draai naar beneden gaat.  “Goh, zijn we daar met z’n tachtigen naar beneden gegaan.” De brandweer zou dat nu absoluut niet meer goedkeuren, denk ik er meteen erbij. 

De receptioniste aarzelt opnieuw: “Er is geen licht in de kelder... het is er hartstikke donker. Dus het lijkt me toch niet verstandig om u de kelder in te laten gaan.” Ik voel haar weerstand en ook een vorm van ongemak. Ik dring niet verder aan. “Ik weet voldoende. Dit moet echt het gebouw geweest zijn waar we in haaien hebben gesneden. Dank u wel.” 

Het practicum was erop gericht om bij verschillende soorten dieren te weten te komen hoe deze beesten zowel van buiten als van binnen eruitzagen. We moesten vooral ook tekenen wat we zagen. Goed kijken en goed proberen weer te geven, zodat je onthoudt waar bijvoorbeeld de bloedvaten zitten of hoe een hart eruitziet. Misschien heb ik die tekeningen van toen nog wel op zolder liggen. 

Ik denk dat we vooral tegen het eind van het eerste studiejaar echt in dieren zijn gaan snijden.  Je deed dat met z’n tweeën of in ieder geval met een klein groepje. Wat ik mij vooral van de Telingstraat herinner waren de kleine haaitjes. Ik denk dat deze haaitjes een bijvangst zijn geweest van de visserij. Ze waren geconserveerd in formaline. Ik kan me die formalinestank nog goed herinneren. ‘Sterk water’ wordt het ook wel genoemd. Het wordt nog steeds gebruikt als desinfectiemiddel in bij voorbeeld ziekenhuizen en musea.  

Een ander dier waar we in gesneden hebben, is een cavia. Maar dat is gebeurd in het Provisorium in de Uithof, het houten noodgebouw waar we de meeste practica hadden. Blijkbaar was de snijzaal in de Telingstraat toen afgestoten of afgekeurd door de brandweer.

De cavia’s waren nog warm en waren net voordat wij kwamen gedood. Ik weet dat we daartegen geprotesteerd hebben. Een aantal meisjes huilden en weigerden om in deze dieren te snijden. Zinloos doden van dieren.... Ook dat nog!

Ik weet niet meer wat ik gedaan heb... wel of niet in zo’n cavia gesneden. Dode dieren was ik op zich wel gewend als boerenzoon, dus misschien wel... maar op z’n minst onder protest. Ik heb geen idee hoe nu het eerstejaars biologie-onderwijs in elkaar zit. Maar ik durf bijna te garanderen dat het snijden in pas gedode cavia’s niet meer voorkomt. Gelukkig maar.