Dik Binnendijk  Regelmatig maak ik op zondag een wandelingetje naar de ijssalon. Dit doe ik vooral voor de beweging. Voordat ik het weet, zit ik ook op zondag weer grotendeels achter de computer of worstel me door de zaterdagkrant heen. Een goed boek schiet er meestal bij in. De lange afstandswandelingen die ik vroeger met vrienden maakte, zitten er niet meer in. Mijn loopsnelheid is de afgelopen jaren flink verminderd. 

Als ik niet zo ver wil wandelen, loop ik naar de Venezia ijskiosk op de Oudegracht bij de Jansbrug. Maar meestal ga ik naar ijssalon Il Mulino op de hoek Adelaarsstraat/Bemuurde Weerd Oostzijde. Vrij regelmatig wandel ik samen met mijn buurvrouw Garjan naar Il Mulino. De ene keer betaal ik het ijsje, de andere keer zij. 

Afgelopen zondag ben ik in mijn eentje naar de ijssalon gegaan. Via de Oudegracht langs het Nijntjepleintje over de Weerdbrug de Bemuurde Weerd Oostzijde op. Net over de brug staat de poffertjeskraam of beter gezegd de poffertjeskar op wielen. “Poffertjes... ook lekker... zal ik toch niet...? Nee, naar de ijscoboer!” Ik loop door.  

Het is druk bij de ijssalon. Ik sta in de rij net buiten het pand. Vaders, moeders, opa’s en oma’s met kinderen... “Mag ik een hoorntje met drie bollen?” Eigenlijk hoef ik dat nauwelijks meer te vragen. Ze kennen me. Alleen de smaken van de bolletjes wisselen, dus die moet ik wel noemen. De twee bankjes naast de ijssalon aan de Vecht zijn bezet. Dus staand lik ik aan mijn ijsje leunend tegen het hek aan het water.  

Op de terugweg kom ik opnieuw langs de poffertjeskar. Al een paar jaar staat hij daar op zondag bij goed weer. Ik ben op dat moment de enige klant. Ik bestel bij de poffertjesvrouw een portie: twaalf stuks. De poffertjesman giet vervolgens wat beslag in veertien poffertjesvormen op de hete poffertjesplaat. Een vergissing? Ze praten met elkaar in een voor mij onbegrijpelijke taal. De poffertjesvrouw van vorig jaar was duidelijk een Nederlandse.  

“Wat voor taal spreken jullie met elkaar? Is het Pools?” “Nee,” zegt de vrouw. “Russisch!” “Nou, dan was ik toch niet ver uit de buurt.” “Ik spreek een beetje Nederlands. Maar wij hebben allebei wel het examen gehaald in Nederlands lezen, luisteren en begrijpen.” “Zij spreekt beter dan ik,” zegt de poffertjesman. “Nederlands spreken moeilijke taal.

Achteraf bedenk ik me dat ik ze nog had willen vragen of ze uit Oekraïne of Rusland kwamen, maar zo ver komt het niet: mijn portie van twaalf poffertjes is klaar. Poedersuiker erover, prikkertje erin. Ik betaal en krijg het kartonnen-bakje-met mee.  “Spasiba!” ‘Bedankt’; met ‘da’ (ja) en ‘njet’ (nee) zijn dat de enige drie Russische woorden die ik nog ken. Als ik er later over nadenk, ken ik er toch wel een paar meer: nasdrovje (proost), glasnost (openheid), perestrojka (hervormingen) en vodka (wodka).

Blik over de Weerdsingel bij de Weerdbrug. Foto: Dik Binnendijk  

Ik loop over de Weerdbrug richting de Oudegracht en ga zitten op een van de kussentjes, die zijn neergelegd op de onderste delen van de twee ronde torens van de Weerdpoort. Deze stadspoort is tussen 1848 en 1862 gesloopt. Op de andere torenrestant tegenover mij zit een meisje met een koptelefoon op ook op een kussentje. Ze leest een boekje. 

Ik kijk over het water van de Weerdsingel en zie in de verte de Van Asch van Wijcksbrug, die de binnenstad met de Hopakker verbindt. Op die brug stond ooit de poffertjeskar. Toen het rijvlak van de brug versmald werd, is de kar verhuisd naar de Weerdbrug. Nog verder weg ligt de Bellamystraat, waar ik zeventien jaar gewoond heb, maar deze straat is net niet meer te zien. In één van de huizen aan de Weerdsingel Oostzijde zat ooit mijn eerste warme bakker. Zou ik het huis nu nog herkennen als ik daarlangs zou lopen? 

Ik kijk naar het jonge groen in de bomen en zie kleurverschillen. Ondertussen eet ik langzaam mijn poffertjes op. Het is rustig. Maar weinig mensen komen langs. En opeens voel ik een soort geluksmomentje. “Ja, hier hoor ik. Die rust... het water... en zie eens hoe mooi de bomen weer uitlopen...”

Ik heb daar een kwartiertje zitten te genieten. Zo’n echt geluksmomentje duurt meestal kort en wordt snel verdrongen door meer ‘zakelijke’ gedachten. Wat zou mijn overbuurvrouw nu lezen? En waar luistert ze naar? Vast geen klassieke muziek....  En ... wie heeft die kussentjes neergelegd? En wat als het nu gaat regenen? Dat is niet mijn zorg! Rare gedachte trouwens: de hele dag schijnt de zon en blijft het droog. 

Twee dagen later kom ik terug om foto’s te maken. De kussentjes zijn weg en de poffertjeskar ook. Ik ga op dezelfde plek zitten als zondag. Ditmaal is het bewolkt. Nee, ik krijg geen geluksmomentje-gevoel. Had ik ook niet verwacht. Ik ben er nu met de zakelijke ‘maak-foto’s-opdracht’. Jammer, geen zon! Ah... de rondvaartboot. Mooi! Zal ik die wandelaar ook... en die fietser... Snel dus! Nee! ...  Rot op met die fatbike!...

En toch: graag dit jaar veel meer van die privé geluksmomentjes... 

Alvast: spasiba...!   O... spasibo mag ook!