Dik Binnendijk – “Ik moet me zelf eens weer eens een trap onder mijn reet geven,” zei ik tegen mijn schoonzus Jannie. Dat sloeg op het feit dat ik veel minder wandel dan ruim een jaar geleden.

Mijn wandelsnelheid is de afgelopen jaren flink afgenomen. Dat geldt ook wel een beetje voor mijn uithoudingsvermogen. Vroeger haalde ik iedereen in tijdens het wandelen in de stad en over de lange-afstand-wandelpaden (zoals het Pieterpad, Zuiderzeepad of het Marskramerpad). Tegenwoordig word ik door iedereen ingehaald. Mijn (vroegere) wandelvrienden lopen allemaal inmiddels veel harder dan ik en moeten regelmatig op me wachten. Dus, ik wandel nu vaker alleen, maar ik moet wel over een drempel heen om echt op pad te gaan. Ben ik eenmaal bezig dan geniet ik ervan. 

Afgelopen week heb ik me die trap onder mijn kont maar weer eens gegeven. Het regende niet en dat helpt ook. Ik ben weer één van mijn spoorwandelingen gaan lopen. Langs de meeste spoorbanen ligt een groenstrook, waarin of waar langs je heel goed kunt lopen. In de coronaperiode ben ik daarmee begonnen als alternatief voor mijn gebruikelijke Singelrondjes, die steeds drukker bewandeld werden. Zo nu en dan komt er een trein voorbij, maar verder is er rust, groen en zijn er relatief weinig mensen.

Mijn eerste spoorwandeling vanuit het centrum naar station Overvecht (en via een omweg terug) liep ik in april 2020. We zaten in die dagen in de ‘anderhalve-meter-samenleving’. De spoorwandeling langs de Cremerstraat en de spoorbaan richting Woerden deed ik een maand later (zie ook: Spoorwandelen naar het A’dam-Rijnkanaal). Ik heb die wandeling nu voor de vierde of vijfde keer gedaan. 

Wandelen in het groen. Foto: DB

Telkens begon ik in het Verdomhoekje bij de Daalsetunnel en liep richting koffiebrander Douwe Egberts. Links zijn de woonhuizen en de Cremerstraat. Rechts is de spoorbaan wat afgedekt door een hoge begroeide geluidsmuur tegen het treinlawaai. Verderop wordt de groenstrook breder en kun je erdoorheen lopen. Die allereerste keer viel me al op dat de Cremerstraatbewoners soms creatief omgingen met het groen. Ik bedoel dat vooral positief: moes- of bloementuintjes, bijenhotels en vooral ook met hun ‘kunstuitingen’. 

Eén van die ‘kunstuitingen’ waar ik nog regelmatig aan moet denken is het kopje. Aan een tak boven het wandelpad hing zo’n drie meter boven de grond aan drie kettinkjes een kopje te wiebelen. Je kon er niet bij. Een beetje hooggeplaatste voederbak voor vogels? Ik vond dat wel grappig, maar ik heb er nooit een foto van genomen. En die foto wilde ik nu eindelijk wel eens maken voor een ‘Kiek op Utrecht’. Behalve mijn mobiel had ik ook mijn camera meegenomen. Maar... te laat... het kopje is weg. Jammer!

Boomkruipers. Foto: DB

Wat verderop kwam ik ongeveer ter hoogte van het Thomas à Kempisplantsoen een andere kunstuiting tegen in de groenstrook: twee boomkruipers, die elkaar achterna naar boven lijken te gaan. Ze misstaan daar absoluut niet. Hoe lang die kruipers daar al zitten: geen idee. 

En in het groen van Cremerstraat zijn er ook twee minibiebs gekomen. De vorige keer dat ik er liep, waren die er nog niet. Ik kon het niet laten: ik heb ook die biebjes en hun inhoud gefotografeerd. Ik had net aan de redactie laten weten dat ik voorlopig geen nieuwe boekenkastjes zou kieken en beschrijven. De reden: de rij op publicatie wachtende minibiebfoto’s (waaronder ook nog drie van mij) is nog erg lang. Toch heeft mijn bloed ook ditmaal gekropen waar het voorlopig niet meer kon of mocht gaan.