Binnendijk – Bellamytjes (8): Fikkie
Gepubliceerd: zaterdag 8 mei 2021 06:00
Bijna zeventien jaar heeft Dik Binnendijk op Bellamystraat 11 bis in Utrecht gewoond in de Vogelenbuurt. Tot haar dood in 1976 woonde hij de eerste zeven jaar met z’n hospita, die door de hele buurt ‘opoe’ werd genoemd. Daarna werd het bovenhuis verbouwd tot kamerverhuur. In de (onregelmatig verschijnende) serie ‘Bellamytjes’ haalt hij herinneringen op uit die zeventien jaar Bellamystraat.
Dik Binnendijk – Om de drukte van het Zocherpark/Singelgebied in het weekend te vermijden wandel ik tegenwoordig regelmatig een stuk over het ‘olifantenpaadje’ langs de graskant van de Weerdsingel. Begin jaren zeventig liep ik hier veel met de hond van opoe: een zwarte, kroesharige, middelgrote poedel. In het hondenfokkersjargon noemen ze zo’n beest: een middenslagpoedel.
Hoe opoes hond heette, ben ik helaas vergeten. Daarom heb ik hem voor deze serie maar Fikkie gedoopt. Fikkie was al op leeftijd en grijs rondom zijn bek. Lekker aanhalen kon je hem niet: hij was chagrijnig en heeft me ook een paar maal gebeten. We hadden een soort gewapende vrede. Meestal ging dat goed. In mijn kamer of later op de verdieping van mijn vroegere huisgenoot Ton en van mij kwam hij niet.
Ik heb al eerder geschreven dat opoe ’s avonds Fikkie meenam naar haar slaapkamer. Dat was een kamertje van ongeveer 2,5 x 3 m2 en had een schuifdeur. Als ik ‘s nachts de trap af kwam op weg naar de wc, stond die schuifdeur een beetje open voor de ventilatie. Altijd hoorde ik dan zachtjes: “Grrrr” en zag in het donker een stuk snuit en een oog van Fikkie in de kier.
Toen opoe nog redelijk gemakkelijk de trap af en op kon - ging ze twee- of driemaal per dag met hem naar de grasrand bij de Singel. Hoewel graskant ... tegenover de Bellamystraat was toen nog een stuk oever betegeld of beklinkerd. Wellicht was die verharding nog uit de tijd dat daar de transportfirma Van Arkel een laad- en losplaats had.
Maar toen het traplopen steeds moeilijker ging, trok opoe met het touw alleen de voordeur open. Fikkie ging zelf de trap af, deed een plas buiten en kwam weer binnen. De voordeur bleef dan openstaan. Opoe zat meestal in haar stoel voor het raam en tikte op de ruit naar een voor haar bekende straatgenoot en gebaarde dan of deze de voordeur dicht wilde trekken. Dat was nooit een probleem. Onregelmatig lieten Ton en ik Fikkie al uit, maar zo het werd onze vaste dagelijkse klus ’s morgens en ’s avonds.
Mijn vaste uitlaatloopje was een rondje met de klok mee: over het olifantenpaadje in de graskant langs de Weerdsingel Oostzijde naar de Noorderbrug via de graskant van de Begijnekade en Van Asch van Wijckskade naar de Hopakkerbrug, Weerdsingel Oostzijde en weer terug naar de Bellamystraat. Als we een stukje over de straat moesten, deed ik Fikkie aan de hondenriem. Hij deed dan niet moeilijk. Door dat uitlaten leerde ik andere hondenbezitters of hondenuitlaters kennen uit de buurt. Vaak had ik een praatje met hen. Afhankelijk van wie ik tegen kwam, duurde het rondje een kwartier tot een half uur.
Een paar maal per jaar moest Fikkie naar de hondentrimster. Een stukje liep hij dan los in het gras langs de Singel. Om de Noorderbrug over te gaan deed ik hem altijd aan de riem. Tot zover was het een normaal ritueel. Als ik met hem naar de trimster moest, gingen we de brug niet over maar liep ik met hem de Kievitstraat in. Fikkie had dat onmiddellijk door en stribbelde de hele weg naar de trimster tegen. Dat was sjorren!
Bij de trimster moest Fikkie op de kaptafel staan. Optillen was een probleem: hij gromde, blafte en probeerde te bijten. Mij lukte het meestal niet, maar de trimster was er wel handig in. Stond Fikkie eenmaal op tafel dan was hij volkomen mak, onderdanig zelfs en liet hij zich zonder enig probleem scheren. Rechttoe rechtaan; absoluut geen sierbolletjes aan staart of poten.
De terugweg met de net kaalgeschoren Fikkie aan de lijn was ook geen pretje. Hij rilde de hele tijd, reageerde heel schichtig op van alles en nog wat. Hij liep ook continu dicht tegen me aan, vlak voor of achter mijn voeten. Het liefst zou hij tussen mijn benen zijn weggekropen. Thuisgekomen rende hij de trap op en dook meteen bij opoe onder het dressoir. Als je je hand richting Fikkie stak, gromde hij en als je die hand niet snel wegtrok, beet hij. Na een paar uur kwam hij vanzelf weer onder het dressoir vandaan. De volgende ochtend kon ik met hem weer het vertrouwde rondje langs de Singel lopen: alsof er niets gebeurd was.