Binnendijk – Bellamytjes (4): Aan de deur: van groenteman tot dooiefonds
Gepubliceerd: zaterdag 6 maart 2021 06:00
Bijna zeventien jaar heeft Dik Binnendijk op Bellamystraat 11 bis in Utrecht gewoond in de Vogelenbuurt. Tot haar dood in 1976 woonde hij de eerste zeven jaar met z’n hospita, die door de hele buurt ‘Opoe’ werd genoemd. Daarna werd het bovenhuis verbouwd tot kamerverhuur. In de (onregelmatig verschijnende) serie ‘Bellamytjes’ haalt hij herinneringen op uit die zeventien jaar Bellamystraat.
Dik Binnendijk – De coronamat van anderhalve meter ligt al uitgerold als ik de deur open doe. Dan weet ik al hoe laat het is: iemand die digitaal geld wil voor een goed doel. Naast pakjes aannemen voor de buren en de wekelijkse vuilniswagen die alleen in de binnenstad papier ophaalt, komt er niemand regelmatig meer langs. Nou ja, behalve buren, vrienden en familie. Dat geldt zeker sinds de deur-aan-deurverkoop - of colportage - gelukkig weinig meer voorkomt. Ah, maar ik vergeet natuurlijk nog de postbode en de krantenjongens, maar die zie ik niet zo vaak.
Zo’n vijftig jaar geleden was dat wel anders. Na anderhalf jaar thuis leren voor tentamens wist ik wie er allemaal langs kwamen bij opoe of welke handelaars er regelmatig door de Bellamystraat reden. Nou ja, de vuilnisman was geen handelaar, maar kwam twee- of driemaal per week door de straat. Een van mijn vaste taken in huis was dat ik voor opoe de zinken vuilnisemmer ’s morgens op straat zette. Nadat die geleegd was, zette ik hem weer op het balkon bij opoes keuken. Dat deed ik ook met de emmer voor de schillenboer, die elke week met paard en wagen langskwam. De oude kranten werden weer opgehaald door de kerk... of was het iemand van het Rode Kruis?
Twee- of driemaal in de week hoorde je de bel van de groenteman of de melkboer op straat. ‘We zijn er! Kom maar langs!’ Zeker in de beginjaren toen opoe nog redelijk gemakkelijk de trap af en op kon, ging ze altijd naar beneden. Dat was ook een sociaal gebeuren, want ze stond bij de wagen een tijdje te kletsen met de buurvrouwen.
De melkboer wist van iedereen wat hij kon klaar zetten. Hij schreef het bedrag op en elke twee weken rekende je bij hem af. Als je niet thuis was, zette je het flessenrekje waar vier of zes flessen in konden, met lege flessen op de stoep of trap bij de voordeur. Al je terugkwam, zat de vaste bestelling erin: melk, yoghurt, vla of koffiemelk. Wilde je iets extra’s of afwijkends dat deed je een briefje met een wasknijper aan het rekje. Gejat werd er die dagen nog niet of nauwelijks.
Op de boerderij was ik gewend aan de rauwe koemelk. Dus ik moest ontzettend wennen aan de ‘waterige’, afgeroomde fabrieksmelk van de melkboer. Had hij nog losse melk? Dat weet ik niet meer. Maar wat ik me nog wel herinner was, dat hij in de wintermaanden regelmatig biest bij zich had. Biest is de dikke, vette melk die een koe een aantal dagen geeft nadat zij gekalfd heeft. Heerlijk, geweldig als pap met een beschuitje, of in de pannenkoeken!
Naast de groenteman kwam regelmatig ook een aparte aardappelboer in de straat en de kolenboer, die in juten zakken een mud steenkool bracht. Volgens mij waren in opoes huis geen kolenkachels meer. Het zou kunnen, want na 1967 ging Nederland langzaam over op aardgas. Ik weet nog wel dat ik een rode ronde gaskachel heb gekocht, maar opoe was toen al overleden.
Onregelmatig belde de scharensliep aan. Mijn tafelmessen die ik nog steeds heb, zijn door hem gekarteld. Verder kwamen er allerlei deur-aan-deurverkopers langs bijvoorbeeld met borstelwerk of ze probeerden je een leesportefeuille of encyclopedie op afbetaling aan te smeren.
Opoe betaalde alles contant. Toen ik bij haar kwam wonen, had ze nog geen giro- of bankrekening. Dat betekende dat elke maand ook allerlei geldophalers aanbelden. Dat kun je je nu nauwelijks meer voorstellen. Zo kwam aan het begin van de maand de huisbaas langs of het mannetje dat de huur voor hem inde.
Opoe las een krant, die moest ook na een maand cash betaald worden. Het ziekenfonds (tegenwoordig de zorgverzekeraar), de energiemaatschappij PUEM en het leidingwaterbedrijf had in die tijd nog premieophalers in dienst. En je had ook de man van het dooiefonds (de uitvaartverzekering van opoe). Heb ik nu alle geldophalers? Zij kwamen allemaal naar boven, kregen meestal hun geld en dronken soms ook een bakkie koffie bij opoe. Als ze krap zat, kon ze het verschuldigde geldbedrag de volgende keer betalen. Maar dat ging niet altijd goed....