Paul Bersee - Uterech heb... botanische tuinen die worden beheerd door de Universiteit van Utrecht en ik zit daar op een bankje in de rotstuin, op het hoogste punt met een machtig mooi uitzicht. Je voudrais une chambre avec vue sur la mer. Toe maar, wie wil dat niet? Maar aan mijn uitzicht mankeert niets.

Het is een aangename doordeweekse zomerdag.

Warmte.

Stilte.

Een geurende natuur en ik voel iets van euforie.

Het is nu half twaalf. Precies een jaar geleden lag ik vanwege ernstige vermoeidheid in mijn bed, niet in staat om een stap buiten de deur te doen. Ik wist toen niet dat ik die avond in het ziekenhuis zou doorbrengen en de volgende twee maanden ook. Rond het einde van de middag werd ik door een ambulance bij het Diakonessenhuis afgeleverd. Een ritje van nog geen tien minuten. Wel een prijzig reisje, kwam ik later achter. Maar een door de huisarts voorgeschreven ritje mag best wat kosten als het levensreddend is.

Nu hoor ik vanuit de Botanische Tuinen de sirene van een ziekenauto, maar die komt niet voor mij. Nu zijn anderen aan de beurt. 

Ik heb een aanval van bacteriën overleefd die het gemunt hadden op mijn hart en milt en ik zit nu spinnend als een kat in de zon. Niet te lang, want er is meer te zien dan het uitzicht vanaf het hoogste punt in de Botanische Tuinen, zoals een Fuchsia magellanica van wel twee meter hoog en breed. Het maakt meer indruk dan de petieterige fuchsia op mijn balkon. Ik maak nu ook meer indruk dan een jaar geleden, alleen valt het hier niemand op.

Het zij zo.

Ik loop verder en neem plaats op het bankje waar ik eenendertig jaar geleden nog met mijn statistiekboeken zat, in de hoop dat de rust van deze omgeving mijn hersenen ontvankelijk zouden maken voor duistere getallen en ondoorgrondelijke formules. Als dat lukte mocht ik mijn einddiploma ophalen.

Ik bekijk de bank waarop ik zit en vraag me af of dit wel hetzelfde bankje is.

Ik twijfel.

Het stukje hoogveen recht tegenover mij is in ieder geval onveranderd gebleven, op het eerste gezicht dan, met al dat Veenpluis, Ronde zonnedauw en Veenmos.

Ik herinner me dat ik opkeek uit mijn studieboek en een kleine slang zag kronkelen. Verborgen kikkers kwaakten. Toch wel een gruwzaam tafereel. Het was waarschijnlijk een inheems ringslangetje, niet giftig en zeer schuw, maar dat kon ik toen nog niet bedenken. Ik wist het een en ander over de psyche van de mens, maar weinig van dieren en nog minder van statistiek.

Toch haalde ik met de hakken over de sloot het examen, ondanks mijn onrust voor het ringslangetje.

Trouwens, van spannende ringslangen of opgewonden kikkers geen teken van leven vandaag.

Maar op deze genoeglijke dag hoort u mij niet klagen.

Ik blijf nog even hangen in mijn euforie…