Van Liempt - De spugende man
Gepubliceerd: maandag 4 mei 2015 08:00
Ad van Liempt - Het is 4 mei, de dag dat we al decennia lang de doden gedenken die vielen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Inmiddels worden we geacht ook slachtoffers van allerlei andere conflicten te herdenken – en wie dat wil moet dat vooral doen – maar voor de meeste Nederlanders zal toch gelden dat het vandaag vooral gaat om de bezetting van vijf jaar in Nederland en drieëneenhalf jaar in Nederlands-Indië. En dus om de doden uit die periode.
Ik wil er één uithalen, één die u niet kent, en van wie ik zelf tot voor kort ook nooit gehoord had. Een slachtoffer van de waanzin die oorlog heet.
Hij heette Kees Luijters, hij was 61 jaar en hij woonde in 1944 in de Kerkstraat in Utrecht, een straat iets ten oosten van het centrum. Kees Luijters liep op vrijdagochtend 31 maart 1944 in de stad, in de Nobelstraat, die alle Utrechters Nóbelstraat noemen. Kees Luijters had een gewoonte die tegenwoordig vrijwel niet meer voorkomt maar destijds heel gebruikelijk was: hij had een plukje pruimtabak in zijn mond. Ik geef toe, het is een enigszins onsmakelijk verhaal, maar het moet verteld: Luijters spoog, in de Nobelstraat, het overtollige speeksel uit. De spetters kwamen terecht op de pui van een winkel. Niet netjes, maar kan gebeuren.
Onmiddellijk sprong er vanachter een muur een agent tevoorschijn, Adrianus Geel. Deze agent kende geen twijfel, en ook geen genade. Hij arresteerde Kees Luijters en bracht hem op naar het hoofdbureau van politie aan het Paardenveld in Utrecht.
Waarom stond Geel daar? Wel, de winkelpui behoorde aan een Utrechtse NSB’er die bij de politie had geklaagd dat zijn winkelruit herhaaldelijk werd bevuild, naar hij aannam door politieke tegenstanders. En vandaar dat agent Geel daar stond te posten, om te kijken of hij iemand op heterdaad zou kunnen betrappen. Dat lukte, Kees Luijters was de klos.
Luijters treft het niet dat hij met agent Geel te maken heeft, een berucht lid van het Utrechtse politiekorps, lid van de NSB, lid zelfs van de SS en ook van het Rechtsfront, de aan de NSB gelieerde organisatie voor justitiepersoneel. Geel kreeg na de oorlog 15 jaar, vooral wegens het arresteren van een groot aantal ondergedoken joden.
Geel zet Luijters niet vast wegens verontreiniging van een winkelruit in de Nobelstraat, maar wegens belediging, een politiek delict dus. En op grond daarvan wordt hij doorgestuurd naar de SD, de Sicherheitsdienst, die hem laat opsluiten in de Utrechtse gevangenis aan de Gansstraat.
Twee broer van Luijters informeren een paar dagen later bij de politie naar de verblijfplaats van Kees. Pas dan horen ze dat hij vast zit. Ze mogen hem niet bezoeken. Ze horen bijna een half jaar niets van hem, dan krijgen ze opeens een brief uit concentratiekamp Vught, waar Kees als strafgevangene is opgesloten.
Ongelukkiger kan bijna niet, want Kees zit er nog als begin september, kort na Dolle Dinsdag, de SS besluit om bij de nadering van de geallieerden de gevangenen te evacueren naar Duitsland. De kanonnen van de bevrijders zijn in de verte te horen als de ingezetenen van kamp Vught per trein naar Sachsenhausen worden vervoerd. Kees Luijters is een van hen. Zijn familie zal nooit meer iets van hem vernemen, alleen, veel later, dat hij op 31 mei 1945 in Bergen-Belsen is bezweken.
Het verhaal van Kees Luijters, de man die in Utrecht zijn pruimtabak tegen een winkelruit spuugde, illustreert twee wezenskenmerken van de nazi-bezetting in Nederland. Het eerste was het totaal ontbreken van enig verband tussen oorzaak en gevolg – een futiele aanleiding kon leiden tot de dood van een doorsnee burger, want dat wás Kees Luijters.
Het tweede was de soms verpletterende invloed van het toeval. Want Vught was een verschrikkelijk oord, maar toch kwamen de meeste strafgevangenen er na een paar weken of een paar maanden weer levend uit. Behalve in de allerlaatste periode – toen was Vught vaak een poort naar de hel. Honderden gevangenen werden in de laatste weken van het kamp zonder duidelijke reden naar de fusilladeplaats gesleept en neergeschoten; en iedereen die er begin september nog zat werd naar Sachsenhausen of, de vrouwen, naar Ravensbrück gedeporteerd. En dat waren kampen die ten prooi waren aan totale verwaarlozing, waardoor je echt veel geluk moest hebben om te overleven.
Dat geluk had Kees Luijters niet, hij kwam in Bergen-Belsen terecht, waar de vlektyfus duizenden uitgeputte gevangenen neermaaide, ook nog lang na de bevrijding van het kamp door de Amerikanen in april 1945.
Behalve zijn tragische einde weet ik weinig van Kees Luijters. Hij moet heel klein geweest zijn, maar één meter 53. Daardoor werd hij in 1901 voor dienst afgekeurd, ‘onder de maat’ staat er weinig fijnzinnig in het militieregister.
Collega-onderzoekers kwamen zijn naam en zijn tragisch lot tegen in de strafdossiers van de jagers op verzetsstrijders. Daar staan vele duizenden arrestanten in. En er zijn er veel meer die om volstrekt futiele redenen in handen van de bezetter vielen, of van diens Nederlandse handlangers. En vanaf dat moment was het volkomen onzeker wat er met je gebeurde. Het hing er maar vanaf wie er over je lot ging beslissen. Was dat iemand die ook onder de steeds hectischer wordende omstandigheden iets menselijks hield, dan was de verdachte binnen een paar weken wel weer vrij. Maar wie in de handen van een fanaticus viel, of een sadist – en die twee menstypes waren zwaar oververtegenwoordigd in het Duitse terreurapparaat – had niet lang meer te leven.