Utrechtse leefde jaar in sloppenwijk van Jakarta
Gepubliceerd: maandag 25 april 2016 16:41
Door Louis Engelman - Ze wilde begrijpen hoe het is om in grote armoede te leven en voortdurend op je hoede te moeten zijn voor een mogelijke overstroming van de rivier langs je sloppenwijk. Daarom woonde de in Utrecht opgegroeide antropologe Roanne van Voorst (32) ruim een jaar in één van de armste buurten van de Indonesische hoofdstad Jakarta. Ze schreef er een buitengewoon boeiend boek over, onder de ironische titel ‘De beste plek ter wereld’.
Zwaar was het zeker, dat geeft ze grif toe. Een kamertje op de begane grond van een armoedig huisje met een matras in de hoek. Een gat in de grond als toilet, waarin ratten vaste gasten bleken. Geen stromend water, maar een emmer om je te wassen. ‘Mijn haar klitte na verloop van tijd in dreadlocks aan elkaar.’
Dat er dagelijks een stuk of twintig kakkerlakken rondliepen was niet eens zo’n bezwaar, vond ze. ‘Maar het werd wel heel smerig toen ik een keer ’s nachts wakker werd met zo’n joekel op m’n wang. Gedverderrie.’
Toch bood ze al deze barre omstandigheden manmoedig het hoofd. Want zo woonden immers alle bewoners van de sloppenwijk om haar heen. En juist over hun leven ging haar antropologisch onderzoek, dat in een promotieproefschrift aan de Universiteit van Amsterdam moest uitmonden.
Niettemin kon ze aan één ding echt heel moeilijk wennen: het gebrek aan privacy. Roanne: ‘Wij zijn als westerling graag op onszelf. Om ons op te laden. Indonesiërs niet. Die doen alles gemeenschappelijk. Daar halen zij hun energie uit. Wat dus ook betekent dat ze ongevraagd bij je binnenlopen, ’s nachts blijven logeren als ze te moe zijn om terug te lopen naar hun eigen huis. Dat vinden ze gezellig. Je bent er eigenlijk vrijwel nooit alleen.’
Tel daarbij op herrie van de vele televisies die de hele dag aanstaan, de knetterende bromfietsen in de straat en de luide oproep voor het gebed vanaf de moskee om vier uur in de morgen, dan is het duidelijk dat het voor Roanne lastig was rusttijd voor zichzelf te vinden. ‘Ik sliep doorgaans niet meer dan vier uur per nacht. Daar raak je overprikkeld van. Dan lukt helder denken haast niet meer.’
Maar chagrijnig werd ze er niet van. ‘Ik was de mensen om me heen heel dankbaar dat ik als vreemdeling bij ze mocht wonen, dat ze voor me wilden zorgen.’
Idealisme vormde één van de drijfveren van Roanne van Voorst om naar Indonesië af te reizen. In het voortraject was ze in de Utrechtse wijk Nieuw Engeland opgegroeid, bezocht ze het St Bonifatiuscollege en rondde ze de School voor Journalistiek af. Maar om dieper op sociale problemen te kunnen ingaan besloot Roanne antropologie te gaan studeren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. ‘Ik was vooral geboeid door de wat zwaardere thema’s als mensenrechten en ontwikkelingshulp.’
Na haar afstuderen begon ze aan haar promotieonderzoek aan de UvA, wat haar naar Jakarta bracht. ‘Ik wilde weten wat het mentaal met je doet als je op één van de armste plekken ter wereld leeft. En je bovendien voortdurend in angst moet zitten dat je huisje overstroomt en je geen geld hebt om jezelf daartegen te beschermen. Mij leek dat doodeng.’
Ter plekke kwam ze erachter dat die constante dreiging van het water voor de bewoners van de sloppenwijk slechts een detail is in hun bestaan. Roanne: ‘Ze hebben veel belangrijkere zaken aan hun hoofd. Zoals niet ziek worden, want er is geen geld voor een dokter en voor medicijnen. Of er op letten dat je kinderen niet aan de drugs gaan, en je dochter niet vroegtijdig zwanger wordt.
Bovendien is de vrees voor landonteigening en de afbraak van de krotten veel concreter dan het wassende water. Sloppenwijken in Indonesië worden geregeld met de grond gelijk gemaakt door de overheid, omdat de wijken worden beschouwd als illegaal. Komen de bulldozers wel of niet? Ben ik in één klap alles kwijt? In haar boek beschrijft Van Voorst tot in detail deze marginale positie van bewoners aan de rafelrand van een wereldstad.
In haar onderzoekjaar heeft ze veel begrip gekregen voor hun leefwijze. Ook voor het feit dat ze op hun niveau soms net zo corrupt zijn als veel politici in het land (Roanne kreeg haar post pas als de besteller van haar een bedragje ontving). Of dat ze elkaar afpersen met zogenaamde ‘beveiliging tegen bendes’.
‘Soms duizelde het me’, zegt ze, ‘en probeerde ik de logica ervan te begrijpen. Want het ging immers ten koste van mensen die net zo arm waren. Maar intussen zie ik wel dat ze moeten meedoen. Anders is er helemaal geen kans om hogerop te komen. Ik geef een voorbeeld. Je hebt geen geld voor een schooluniform. Dan mag je kind niet leren. Maar zonder diploma krijg je geen baan. Wat doe je dan? Dan koop je dat diploma voor je kind. Fout, want het gaat tegen de wet in, maar wel begrijpelijk.’
Anderzijds constateert Van Voorst dat er in Indonesië belangrijke veranderingen plaats vinden. ‘Er worden echt vorderingen gemaakt. Ook in de sloppenwijken. Zo is er een soort van basisverzekering voor de gezondheidszorg ingevoerd. Die werkt nog niet goed voor de armen, maar er is een kans dat die situatie nog gaat veranderen. En er zijn grootschalige onderzoeken naar corruptie gestart. Dat mag je best stappen vooruit noemen.’
De bewoners van ‘haar sloppenwijk’ hebben daar overigens nog niet echt van geprofiteerd. De helft van de buurt is inmiddels met de grond gelijk gemaakt. Een deel van haar kennissen moest verhuizen naar een andere arme wijk, anderen raakten dakloos. Roanne zoekt ze nog elk jaar op, als vakantiebestemming of voor haar vervolgonderzoek.
Ze ervaart dat als terugkeren bij familie. ‘Ik heb er veel moeders. Die vragen me of ik wel genoeg eet. Vinden dat ik te mager ben. En ze willen weten of ik al getrouwd ben en wanneer ik nou eens zwanger word.’
Wel is ze blij dat ze niet nog een jaar in zulke moeilijke omstandigheden hoeft te leven. ‘Ik vond het heel zwaar. Het leek op een marathon. Ik was opgelucht toen ik de finish had gehaald. Maar tegelijkertijd voelde ik me ook schuldig dat ik die mensen in armoede moest achterlaten om zelf weer naar een veel luxer leven te gaan.’
Het kon niet anders, dat begrijpt ze wel. ‘Je kunt de wereld nu eenmaal niet in je eentje verbeteren.’ En het resultaat mag er toch wel wezen: een promotie en een fascinerend boek.
Roanne van Voorst schreef eerder de roman ‘De Verhuizing’ (2014, Atlas Contact) en het non-fictie boek ‘Jullie zijn anders als ons’ (over migrantenjongeren in Nederland). Eind augustus verschijnt ‘Alles onder Controle’: een interviewbundel met ‘s werelds beste bergbeklimmers, basejumpers, koorddansers en andere waaghalzen over het overwinnen van angst (Uitgeverij Brandt).