PANTA RHEI! De laatste steen
Gepubliceerd: vrijdag 17 juni 2016 08:00
PANTA RHEI! Utrecht altijd in beweging. De rubriek van Willem Geijssen. Dit keer over de steen bij de vijver in de Oude Hortus.
De Oude Hortus aan de Nieuwegracht en daar dan ineens, zomaar op de grond, aan de rand van de grote vijver, een cryptisch weergegeven gedicht van Martinus Nijhoff, in steen met de tekst:
EN TELKENS ALS IK EVEN
KNIKTE DAT IK HET WIST
LIET HIJ HET WATER BEVEN
EN HET WERD UITGEWIST
De tegel is vervaardigd door de Utrechtse schriftbeeldhouwer Britt Nelemans en werd onthuld in 1995. De dichter refereert aan een soort watervlo, ook wel schrijvertje genoemd, die over het water scheert in hoekige snelle bewegingen en zo ook het water in beweging zet. Met een beetje geluk zie je hem bij stilstaand water zelf ook.
De volledige tekst:
Het gedicht is ook prachtig op muziek gezet door Antoine Oomen, zie onder het artikel.
Britt Nelemans noemt zichzelf 'schriftbeeldhouwer', dus zij is niet zomaar een letterhakker. In dit geval gebruikte zij het zogenaamde Boustrofedon-schrift. Je leest de eerste regel van links naar rechts en de volgende van rechts naar links en zo voort. De term boustrofedon komt uit het Grieks (βουστροφηδόν) en betekent letterlijk ‘draaien als een ploegende os’ (bous – ‘os’ en strephein – ‘draaien’). Deze manier van schrijven werd in verschillende perioden en in verschillende delen van de wereld toegepast. Het bekendst is de toepassing in vroege Griekse geschriften.
Het verhaal achter de steen luidt als volgt. Toen in de jaren ’90 de eerste plannen voor het Utrechtse museumkwartier bekend werden ontwierp Nelemans straatversiering in de vorm van monumentale inscripties met poëzieregels. Daartoe selecteerde zij vijftien plekken in het museumkwartier. Voor elke plek koos zij een poëziefragment en voor elk beeld ontwierp ze de vorm, de steensoort, de kleur en de belettering, alsmede de positie (staand, liggend of hangend).
Uiteraard stuitte de verwerkelijking ervan op financiële bezwaren van de kant van de gemeente, ondanks dat de toenmalige wethouder Van Willigenburg enthousiast was voor het plan. Ter gelegenheid van een symposium voor gemeentelijke beleidsmedewerkers, met als onderwerp de herinrichting van het straataanzicht in het museumkwartier, nodigde wethouder Van Willigenburg Nelemans uit om een voorbeeld te komen geven van haar poëzieproject. Daar exposeerde zij de tegel met de letters van Nijhoff. Men reageerde enthousiast en het was duidelijk dat er een plek moest worden gevonden.
Juist in die periode naderde de herinrichting van de voormalige hortus als tuin van het nieuwe universiteitsmuseum haar voltooiing. Na veel touwtrekkerij over de financiering kreeg de tegel een plaats aan de waterkant van de grote hortusvijver toegewezen, waar hij op 9 september 1995 door van Willigenburg officieel werd onthuld. Nelemans zelf had de steen het liefst in het water geplaatst, vlak onder de zeespiegel, vanwege het narcissusmotief in het gedicht van Nijhoff, maar dat stuitte op bezwaren van de hortuscommissie, die ik niet kon achterhalen.
Nelemans koos zelf voor de strofe en de vorm, maar ook over de transcriptie in steen valt nog wel wat te zeggen. We zien dat de strofe als geheel in een gesloten blok is weergegeven en naar onderen toe licht taps toeloopt. De letters zijn van ongelijke grootte, behalve onderaan bij de bronvermelding, en sommige letters zijn aan elkaar geschreven. Deze manier van beletteren werd al in de oudheid, maar ook in middeleeuwse handschriften veel gebruikt. Doel was om een zuiver visueel ritme in de tekst te krijgen. In een handboek voor letterbeeldhouwkunst wordt dit als volgt uitgelegd en tegelijkertijd geïllustreerd:
Tot slot wil ik nog een uitstapje maken naar een gedicht van Guido Gezelle, die ook een gedicht heeft gewijd aan het schrijverke. Waar Nijhoff slechts refereert aan de watervlo doet Gezelle dat letterlijk, in fraaie Vlaamse bewoordingen die ik u niet wil onthouden:
HET SCHRIJVERKE
(Gyrinus Natans)
O Krinklende winklende waterding
met ‘t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op ‘t waterke gaan!
-
Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel,
al zie ‘k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwen weg zo wel,
al zie ‘k u geen ooge, geen één.
-
Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe?
-
Gij loopt over ‘t spegelend water klaar,
en ‘t water niet meer en verroert
dan of het een gladdige windtje waar,
dat stille over ‘t waterke voert.
-
o Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, -
met twintigen zijt gij en meer,
en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: -
Wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer?
-
Gij schrijft, en ‘t en staat in het water niet,
gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg;
geen christen en weet er wat dat bediedt:
och, schrijverke, zeg het mij, zeg!
-
Zijn ‘t visselkes daar ge van schrijven moet?
Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet,
of ‘t water, waarop dat ge drijft?
-
Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,
of is ‘et het blauwe gewelf,
dat onder en boven u blinkt, zoo diep,
of is het u, schrijverken zelf?
-
En t krinklende winklende waterding,
met ‘t zwarte kapoteken aan,
het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,
en ‘t bleef daar een stondeke staan:
"Wij schrijven," zoo sprak het, "al krinklen af
het gene onze Meester, weleer,
ons makend en leerend, te schrijven gaf,
één lesse, niet min nochte meer;
wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog,
den heiligen Name van God!"
-
Woordverklaring:
Gyrinus natans: draaikever, een soort watertor
winklende: scherpe bochten beschrijvend
kabotseken: mutsje
spegelend: spiegelend
zo zeer: zo rap
kwietelen: kwelen
kapoteken: manteltje
Met dank aan Willem Smulders, Personel/letterlijk 1997.